Uw Koninkrijk kome

‘Uw Koninkrijk kome.’ Heeft de overheid hierin een taak? Jazeker, zegt onze seculiere overheid. Wij hebben zeer concrete ideeën over de juiste inrichting van het Koninkrijk der Nederlanden. En we zijn al een heel eind op weg in de vormgeving van het goede leven. Sinds we proberen te leven alsof God niet bestaat, is de eeuwigheid buiten beeld geraakt en blijft slechts het hier en nu over. Nu is het aan de overheid om ons leven maakbaar te houden. God is afgeschaft en de overheid mag die leemte opvullen.

Best apart. Er is een tijd geweest dat vooral christenen in verband werden gebracht met betutteling en bevoogding. Die rol is dus overgenomen door de overheid. Zitten wij teveel? De overheid bevordert dat we gaan bewegen. Eten we te vet of te zoet? De overheid stimuleert gezond voedsel. Gaan we te lomp met elkaar om? Via het burgerschapsonderwijs vormt de overheid ons tot nette burgers. Papa en mama zijn vervangen door meester Bart en juf Anna. Zijn onze gedachten over de seksuele moraal te bekrompen? De overheid dwingt graag een portie diversiteit af. Alles waarover jij je goed voelt, is natuurlijk. Ook uw kinderen zijn het beste af met de lentekriebels van de Rutgerstichting of het COC. Een sigaartje in een restaurant? De overheid dooft hem met zwaar geschut. Wie zwart-wit denkt, krijgt de NOS op zijn dak. Uw organen behoren in beginsel aan de staat. En als de levenslust verdampt, legitimeert de overheid uw levenseinde. De overheid vormt en kneedt het gewenste Koninkrijk. Zij bepaalt het goede leven. Maar uit genoemde voorbeelden blijkt wel dat hier geen sprake is van neutraliteit. Met een variant op een gezegde van C.S. Lewis: Uiteindelijk zijn er maar twee soorten mensen. Zij die tegen God zeggen: Uw Koninkrijk kome. En zij tegen wie God zegt: uw koninkrijk kome.

Uw Koninkrijk kome. De Heidelberger Catechismus legt uit: ‘Regeer ons zo met Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen; bewaar en vermeerder Uw kerk; verstoor de werken van de duivel en alle geweld, dat zich tegen U verheft, en ook alle boze raadslagen die tegen Uw heilig Woord bedacht worden; totdat de volkomenheid van Uw rijk kome, waarin Gij alles zult zijn in allen.’ Het Koninkrijk van God of het koninkrijk van ons eigen goeddunken. Moet de overheid hier ook een keuze maken? Ik verwijs naar artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis, waarin op grond van Gods Woord wordt beleden dat de overheid tot taak heeft ‘het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen’. Een spannende uitspraak. Kunnen we hiermee vandaag uit de voeten? Vanzelfsprekend gaan we geen artikel schrappen uit onze geloofsbelijdenis, maar we kunnen het artikel natuurlijk wel behandelen als museumstuk. Een glazen kap erover en vervolgens lopen we er beschaafd een rondje omheen.

Maar dat miskent dat een overheid niet neutraal kan en mag zijn. En het miskent de fundamentele Bijbelteksten over het Koningschap van God. Zoals geen mens het recht heeft om onbekeerd te zijn, heeft geen overheid het recht om geen dienares van God te zijn. Alles moet Hem eren (Ps. 33). Behalve vanuit de eerste en tweede tafel van Gods Wet is hier ook een les te trekken vanuit de eerste en tweede bede van het ‘onze Vader’. Het is tekenend dat dit gebed niet opent met onze menselijke behoeften, maar met de heiliging van Gods naam en de komst van Zijn Koninkrijk. Dit vormt ook voor de overheid een heldere waarschuwing dat een samenleving bij brood en spelen alleen niet leven kan. Welke aansporingen voor de christelijke politiek zijn hier nog meer te maken? Als de overheid niet zelf bereid is om ‘het Koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen’, ligt er in ieder geval de opdracht voor christenpolitici om te bewaken dat er vrijheid is om een stil en gerust leven te leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. Dat betekent vrijheid voor ouders, vrijheid van onderwijs, geen staatsbemoeienis in de kerk en ruimte voor maatschappelijke organisaties. De overheid moet haar grenzen kennen.

Het bewaken van deze vrijheden is geen bijzaak. We zien steeds scherper wat het tegendeel van het Koninkrijk van God omvat. Is dat niet het beest uit de afgrond? Zou het de overheid als herder niet een zorg moeten zijn dat schapen hieraan ten prooi vallen? Het is tekenend dat praktijken die zozeer haaks staan op de erkenning van God als Schepper en Koning van het leven nu zelfs in Grondwetten worden verankerd. Ik verwijs naar Frankrijk waar het doden van ongeboren kinderen als grondrecht is verankerd. Het is de opdracht voor de overheid om kwetsbare burgers te beschermen tegen allerlei kwaad, in plaats van een normalisering die het kwaad verergert. Denk aan alle slachtoffers van de gokindustrie, van het liberale drugsbeleid of denk aan vrouwen in de prostitutie. Verder past christenpolitici het bewustzijn dat de boze het altijd in het bijzonder gemunt heeft op het Joodse volk. Een extra reden voor de overheid om niet alleen met algemeen discriminatiebeleid dit specifieke kwaad te bestrijden. ‘Vóór Israël!’ is meer dan een politieke slogan.

Nog een concreet punt. Het blijft elke wandelaar altijd weer opvallen hoe belangrijk kerktorens zijn in het landschap. Laat de overheid daarom in positieve zin voldoende oog hebben voor deze stille getuigen van Gods bemoeienis met ons land. Laat er in ieder geval voldoende financiële steun zijn voor deze richtingwijzers in een plat land. Elke kerktoren jubelt het uit: Uw Koninkrijk kome! Sprekend over de overheid is het goed om de rol van de kerken te markeren. Juist om de betekenis van het politieke bezig-zijn te relativeren. Het is níet Den Haag en het zijn níet de wetten en de politiek, die een samenleving bewaren. Het is het geloof en gebed en getuigenis vóór de overheid die een volk in stand houden. De overheid organiseert geen reveil; dat doet de Heilige Geest. Alleen al die wetenschap maakt een christenpoliticus verdraagzaam, bescheiden en lankmoedig. Zinvolle noties. Ook in christelijke handen is vergaande overheidsmacht niet veilig. Hardvochtige rechtlijnigheid kan zomaar het resultaat zijn van de vroomste bedoelingen. Het christelijk geloof laat zich niet opleggen. De overheid dient wél kleur te bekennen en mag niet alle godsdiensten over één kam scheren.

Een beperkte overheidstaak dus. Dat past goed bij de reformatorische kijk op de overheid waarbij we niet te veel verwachten van de overheid als het gaat om het actief bevorderen van gerechtigheid en het goede leven, maar we vooral focussen op de ‘weerhoudende macht’ van de overheid. Ik citeer een woord van Groen van Prinsterer dat tot voorzichtigheid noopt als het gaat om het bevorderen van het Koninkrijk van Jezus Christus: “De gelovige weet dat het Woord van God vastheid verleent aan alles wat daarop deugdelijk gebouwd is en daaruit op juiste wijze is afgeleid. Maar de mens vergeet te vaak dat de deugdelijkheid van het gebouw en de juistheid van de conclusies mensenwerk is. Hierdoor identificeert hij ten onrechte de eigen broze arbeid met de rotssteen en de eigen redenering met de uitspraken van de Allerhoogste.”

Voorzichtigheid is dus geboden, tenzij we rechtstreeks Gods Woord naspreken. Dan moeten we met grote beslistheid en vrijmoedigheid spreken. Bijvoorbeeld vanuit Prediker 12 vers 13: Vrees God, en houd u aan Zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Het is bemoedigend dat na artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis artikel 37 volgt: over de wederkomst van Christus. De zwakke stee in christelijk Nederland ligt niet in meningsverschillen over de overheidstaak, maar in het gebrek aan aandacht voor dit geloofsartikel. Nog altijd staan wij aan de ingang van het uiteindelijke doen van God. Het Koninkrijk van God breekt pas ten volle aan als Jezus terugkomt. Dan komt de dag waarop we zullen zien en beleven, dat alles wat wij van God hebben ervaren en alle opgerichte tekenen van Zijn Rijk op aarde niet méér zijn geweest dan de ‘omslag en titelpagina’. Dan beginnen we, zoals C.S. Lewis in de ‘Kronieken van Narnia’ zo mooi zegt, ‘eindelijk aan Hoofdstuk Eén van het Grote Verhaal dat niemand op aarde nog gelezen heeft, dat voor eeuwig door blijft gaan en waarin ieder hoofdstuk nog mooier is dan het vorige.’ Als dit de toekomst is, pak je vandaag dubbel gemotiveerd je taak op deze aarde op. Met hoop en vertrouwen! Gerard Reve worstelde vertwijfeld met zijn vraag aan God: ‘Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?’ Ziende op de opgestane Christus is er echter geen twijfel. In deze hoopvolle geest sluit ik af met Calvijn. Hij was verbannen uit Frankrijk vanwege zijn geloof. Maar dit schokte zijn vertrouwen niet. Hij schrijft: ‘Hoezeer bijna heel de wereld zich vandaag de dag ook verzet tegen de vooruitgang van de waarheid, we moeten er niet aan twijfelen dat onze Heere ten slotte zal komen, om door alle ondernemingen van mensen heen te breken en ruim baan te maken voor Zijn Woord. Laat onze vrijmoedige hoop dus groter zijn dan ons verstandelijk begrijpen; Hij zal onze visie en ons verlangen overtreffen.’

Diederik van Dijk is Tweede Kamerlid voor de SGP. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 19 maart in de Waalse Kerk in Den Haag.