Vergeef ons onze schulden

Op 27 oktober 2005 brak er een brand uit in het cellencomplex bij Schiphol-Oost. Elf gevangenen kwamen om het leven. Uit onderzoek bleek dat onder meer de gemeente Haarlemmermeer en de Rijksdiensten blaam trof. Wie stapten er op? De ministers Donner en Dekker, omdat ze als bewindspersonen ook „verantwoordelijk zijn voor de overheidsdiensten aan wier handelen het leed van de nabestaanden wordt toegeschreven”.

Dit is een spannende kwestie. Kun je verantwoordelijk zijn, ook als je niet direct zelf schuldig bent? En bestaat er zoiets als ”onze schulden”?

Gezamenlijk kwaad

In het Onze Vader gaat het in ieder geval niet primair over de enkeling. Kinderen leren in navolging van de Heere Jezus eeuwenlang sámen te bidden voor óns brood en voor vergeving van ónze schulden.

Samenleven betekent samen leven, inclusief het onder ogen zien dat iedere burger daarin tekortschiet, soms generaties lang. Het kwade gebeurt bovendien vaak gezamenlijk, ”in commissie”. Meer en meer worden er publieke spijtbetuigingen geuit, onder meer over de Holocaust en het slavernijverleden.

Volgens literatuurwetenschapper Michael Rothberg is het verwerken van de Shoah maatgevend geworden in het verzoeningsdiscours. Na de Tweede Wereldoorlog werden categorieën als genocide en genoegdoening uitgewerkt. Er kwamen publieke excuses. Beatrix deed dit in de Knesset in 1995, de paus in maart 2000 en de NS in 2005.

De afgelopen periode hebben diverse hoogwaardigheidsbekleders excuses aangeboden voor het slavernijverleden van Nederland. In al deze gevallen waren degenen die hun verontschuldigingen aanboden niet zelf direct dader. Er klonk een institutioneel ”mea culpa”. Hoe dan?

”Mijnen” en ”onzen”

Protestanten kunnen dat extra spannend vinden. Kierkegaard kreeg kriebels van het collectief. Neem nu dé vraag van Luther: „Hoe word ik rechtvaardig voor God?” Het bracht hem tot de Turmerlebnis in Wittenberg. De humanisten van de hervorming zijn herontdekkers van de individualiteit. Als jongen leerde ik dat je schuld en zonden moest ”mijnen” en dat je er allemaal uiteindelijk alleen voor staat. Over het ”onzen” van schuld en boete werd niet vaak gepreekt. Het woord ”ons” staat bovendien haaks op het levensgevoel van velen vandaag. Een van de grootste uitdagingen van de moderne tijd is immers de subjectiviteit.

Bestaat er zoiets als onze schulden? Laten we te rade gaan bij deskundigen.

Generaties

Je kunt deze vraag stellen aan juristen. Civilisten hebben weet van het leerstuk van de groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW). Als een groep buurjongens de auto van tante Trien sloopt, zijn ze ieder voor zich hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Ook al stond je erbij en keek je ernaar.

Er is ook een paradigmaverschuiving gaande in het aansprakelijkheidsrecht. Kan historisch onrecht eigenlijk wel verjaren? Inmiddels is sprake van doorbrekingsjurisprudentie en heeft de rechtspraak in een aantal gevallen de deur naar het verleden niet definitief gesloten (zoals in het geval van roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog).

Staatsrechtsgeleerden spreken over de ministeriële verantwoordelijkheid. De minister is verantwoordelijk en aanspreekbaar voor het ”doen en laten van zijn taken” (definitie Raad van State) én dat van al zijn of haar ambtenaren. De ministeriële verantwoordelijkheid wordt sinds het ontstaan ervan in de 19e eeuw steeds ruimer geïnterpreteerd. Denk aan het opstappen van het complete kabinet-Kok II in 2002 na het rapport over de val van Srebrenica in 1995.

Als je met psychologen spreekt over onze schulden, wijzen ze op de langjarige invloed van familiesystemen. Fouten van opa beïnvloeden onbedoeld en ongewild het leven van kleinkinderen. Familieopstellingen (een vorm van psychotherapie waarbij wordt gezocht naar onbewuste patronen uit de familie die in het heden problemen veroorzaken) worden populairder.

De theologen dan. Neem de Tien Woorden van Wijsheid: „Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde lid van hen die Mij haten.”

Jarenlang vond ik dit moeilijk. Wat kunnen kinderen nu doen aan fouten van hun ouders? Totdat een predikant me erop wees dat deze passage ook over een transgenerationeel trauma zou kunnen gaan. Traumatische effecten die meerdere generaties meegaan. Tot aan het derde en vierde geslacht toe. Er komt steeds meer literatuur hierover. Zowel wetenschappelijk als literair. Denk bijvoorbeeld aan de roman ”Viktor” van Judith Fanto over het zwijgen in een Joodse familie over de geheimzinnige broer van hun opa. „Waarom stopt mijn familie niet met onderduiken?”

Bescheiden taal

Foute structuren werken generaties lang door. Totdat er iemand opstaat in een familie, vragen stelt en een weg opent naar het erkennen en belijden van het kwade van korter of langer geleden, zodat er ruimte komt voor herstel en verzoening.

Zondigen doe je niet alleen; vergeven doe je niet alleen. Dit roept nieuwe vragen op. Kun je als bevoegd gezag alleen namens een instituut spijt betuigen? Of kun je als regeringsleider ook een collectieve schuldbekentenis uitspreken die de hele samenleving aangaat? En ingewikkelder nog: bestaat er ook zoiets als collectieve vergeving? Intermenselijk gesproken: wie zou dit dan moeten doen?

In ieder geval: hoe langer het onrecht geleden is, hoe bescheidener de taal die past. Dat laat onverlet dat je vandaag wél naar woorden kunt zoeken naar aanleiding van het historische onrecht van vroeger.

Het is juridisch en moreel uitlegbaar dat je als rechtsopvolger woorden geeft aan hetgeen je rechtsvoorgangers misdeden. Hoe? Dat heeft ieder instituut voor zichzelf te wegen. Het benoemen van oude schulden –en dat kan op verschillende manieren– heeft al waarde. Al is het symbolisch. Dat het een opluchting voor kleinkinderen en achterkleinkinderen kan zijn als hun transgenerationele trauma’s erkenning krijgen: „Ik zie je. Ik erken je pijn.” Er is ook goede symboolpolitiek. Op ootmoed staat geen houdbaarheidsdatum, op barmhartigheid doen evenmin.

Mr. drs. Pieter Verhoeve is burgemeester van Gouda. Dit is zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 18 juni in de Waalse Kerk in Den Haag.

Uw Koninkrijk kome

‘Uw Koninkrijk kome.’ Heeft de overheid hierin een taak? Jazeker, zegt onze seculiere overheid. Wij hebben zeer concrete ideeën over de juiste inrichting van het Koninkrijk der Nederlanden. En we zijn al een heel eind op weg in de vormgeving van het goede leven. Sinds we proberen te leven alsof God niet bestaat, is de eeuwigheid buiten beeld geraakt en blijft slechts het hier en nu over. Nu is het aan de overheid om ons leven maakbaar te houden. God is afgeschaft en de overheid mag die leemte opvullen.

Best apart. Er is een tijd geweest dat vooral christenen in verband werden gebracht met betutteling en bevoogding. Die rol is dus overgenomen door de overheid. Zitten wij teveel? De overheid bevordert dat we gaan bewegen. Eten we te vet of te zoet? De overheid stimuleert gezond voedsel. Gaan we te lomp met elkaar om? Via het burgerschapsonderwijs vormt de overheid ons tot nette burgers. Papa en mama zijn vervangen door meester Bart en juf Anna. Zijn onze gedachten over de seksuele moraal te bekrompen? De overheid dwingt graag een portie diversiteit af. Alles waarover jij je goed voelt, is natuurlijk. Ook uw kinderen zijn het beste af met de lentekriebels van de Rutgerstichting of het COC. Een sigaartje in een restaurant? De overheid dooft hem met zwaar geschut. Wie zwart-wit denkt, krijgt de NOS op zijn dak. Uw organen behoren in beginsel aan de staat. En als de levenslust verdampt, legitimeert de overheid uw levenseinde. De overheid vormt en kneedt het gewenste Koninkrijk. Zij bepaalt het goede leven. Maar uit genoemde voorbeelden blijkt wel dat hier geen sprake is van neutraliteit. Met een variant op een gezegde van C.S. Lewis: Uiteindelijk zijn er maar twee soorten mensen. Zij die tegen God zeggen: Uw Koninkrijk kome. En zij tegen wie God zegt: uw koninkrijk kome.

Uw Koninkrijk kome. De Heidelberger Catechismus legt uit: ‘Regeer ons zo met Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen; bewaar en vermeerder Uw kerk; verstoor de werken van de duivel en alle geweld, dat zich tegen U verheft, en ook alle boze raadslagen die tegen Uw heilig Woord bedacht worden; totdat de volkomenheid van Uw rijk kome, waarin Gij alles zult zijn in allen.’ Het Koninkrijk van God of het koninkrijk van ons eigen goeddunken. Moet de overheid hier ook een keuze maken? Ik verwijs naar artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis, waarin op grond van Gods Woord wordt beleden dat de overheid tot taak heeft ‘het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen’. Een spannende uitspraak. Kunnen we hiermee vandaag uit de voeten? Vanzelfsprekend gaan we geen artikel schrappen uit onze geloofsbelijdenis, maar we kunnen het artikel natuurlijk wel behandelen als museumstuk. Een glazen kap erover en vervolgens lopen we er beschaafd een rondje omheen.

Maar dat miskent dat een overheid niet neutraal kan en mag zijn. En het miskent de fundamentele Bijbelteksten over het Koningschap van God. Zoals geen mens het recht heeft om onbekeerd te zijn, heeft geen overheid het recht om geen dienares van God te zijn. Alles moet Hem eren (Ps. 33). Behalve vanuit de eerste en tweede tafel van Gods Wet is hier ook een les te trekken vanuit de eerste en tweede bede van het ‘onze Vader’. Het is tekenend dat dit gebed niet opent met onze menselijke behoeften, maar met de heiliging van Gods naam en de komst van Zijn Koninkrijk. Dit vormt ook voor de overheid een heldere waarschuwing dat een samenleving bij brood en spelen alleen niet leven kan. Welke aansporingen voor de christelijke politiek zijn hier nog meer te maken? Als de overheid niet zelf bereid is om ‘het Koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen’, ligt er in ieder geval de opdracht voor christenpolitici om te bewaken dat er vrijheid is om een stil en gerust leven te leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. Dat betekent vrijheid voor ouders, vrijheid van onderwijs, geen staatsbemoeienis in de kerk en ruimte voor maatschappelijke organisaties. De overheid moet haar grenzen kennen.

Het bewaken van deze vrijheden is geen bijzaak. We zien steeds scherper wat het tegendeel van het Koninkrijk van God omvat. Is dat niet het beest uit de afgrond? Zou het de overheid als herder niet een zorg moeten zijn dat schapen hieraan ten prooi vallen? Het is tekenend dat praktijken die zozeer haaks staan op de erkenning van God als Schepper en Koning van het leven nu zelfs in Grondwetten worden verankerd. Ik verwijs naar Frankrijk waar het doden van ongeboren kinderen als grondrecht is verankerd. Het is de opdracht voor de overheid om kwetsbare burgers te beschermen tegen allerlei kwaad, in plaats van een normalisering die het kwaad verergert. Denk aan alle slachtoffers van de gokindustrie, van het liberale drugsbeleid of denk aan vrouwen in de prostitutie. Verder past christenpolitici het bewustzijn dat de boze het altijd in het bijzonder gemunt heeft op het Joodse volk. Een extra reden voor de overheid om niet alleen met algemeen discriminatiebeleid dit specifieke kwaad te bestrijden. ‘Vóór Israël!’ is meer dan een politieke slogan.

Nog een concreet punt. Het blijft elke wandelaar altijd weer opvallen hoe belangrijk kerktorens zijn in het landschap. Laat de overheid daarom in positieve zin voldoende oog hebben voor deze stille getuigen van Gods bemoeienis met ons land. Laat er in ieder geval voldoende financiële steun zijn voor deze richtingwijzers in een plat land. Elke kerktoren jubelt het uit: Uw Koninkrijk kome! Sprekend over de overheid is het goed om de rol van de kerken te markeren. Juist om de betekenis van het politieke bezig-zijn te relativeren. Het is níet Den Haag en het zijn níet de wetten en de politiek, die een samenleving bewaren. Het is het geloof en gebed en getuigenis vóór de overheid die een volk in stand houden. De overheid organiseert geen reveil; dat doet de Heilige Geest. Alleen al die wetenschap maakt een christenpoliticus verdraagzaam, bescheiden en lankmoedig. Zinvolle noties. Ook in christelijke handen is vergaande overheidsmacht niet veilig. Hardvochtige rechtlijnigheid kan zomaar het resultaat zijn van de vroomste bedoelingen. Het christelijk geloof laat zich niet opleggen. De overheid dient wél kleur te bekennen en mag niet alle godsdiensten over één kam scheren.

Een beperkte overheidstaak dus. Dat past goed bij de reformatorische kijk op de overheid waarbij we niet te veel verwachten van de overheid als het gaat om het actief bevorderen van gerechtigheid en het goede leven, maar we vooral focussen op de ‘weerhoudende macht’ van de overheid. Ik citeer een woord van Groen van Prinsterer dat tot voorzichtigheid noopt als het gaat om het bevorderen van het Koninkrijk van Jezus Christus: “De gelovige weet dat het Woord van God vastheid verleent aan alles wat daarop deugdelijk gebouwd is en daaruit op juiste wijze is afgeleid. Maar de mens vergeet te vaak dat de deugdelijkheid van het gebouw en de juistheid van de conclusies mensenwerk is. Hierdoor identificeert hij ten onrechte de eigen broze arbeid met de rotssteen en de eigen redenering met de uitspraken van de Allerhoogste.”

Voorzichtigheid is dus geboden, tenzij we rechtstreeks Gods Woord naspreken. Dan moeten we met grote beslistheid en vrijmoedigheid spreken. Bijvoorbeeld vanuit Prediker 12 vers 13: Vrees God, en houd u aan Zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Het is bemoedigend dat na artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis artikel 37 volgt: over de wederkomst van Christus. De zwakke stee in christelijk Nederland ligt niet in meningsverschillen over de overheidstaak, maar in het gebrek aan aandacht voor dit geloofsartikel. Nog altijd staan wij aan de ingang van het uiteindelijke doen van God. Het Koninkrijk van God breekt pas ten volle aan als Jezus terugkomt. Dan komt de dag waarop we zullen zien en beleven, dat alles wat wij van God hebben ervaren en alle opgerichte tekenen van Zijn Rijk op aarde niet méér zijn geweest dan de ‘omslag en titelpagina’. Dan beginnen we, zoals C.S. Lewis in de ‘Kronieken van Narnia’ zo mooi zegt, ‘eindelijk aan Hoofdstuk Eén van het Grote Verhaal dat niemand op aarde nog gelezen heeft, dat voor eeuwig door blijft gaan en waarin ieder hoofdstuk nog mooier is dan het vorige.’ Als dit de toekomst is, pak je vandaag dubbel gemotiveerd je taak op deze aarde op. Met hoop en vertrouwen! Gerard Reve worstelde vertwijfeld met zijn vraag aan God: ‘Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?’ Ziende op de opgestane Christus is er echter geen twijfel. In deze hoopvolle geest sluit ik af met Calvijn. Hij was verbannen uit Frankrijk vanwege zijn geloof. Maar dit schokte zijn vertrouwen niet. Hij schrijft: ‘Hoezeer bijna heel de wereld zich vandaag de dag ook verzet tegen de vooruitgang van de waarheid, we moeten er niet aan twijfelen dat onze Heere ten slotte zal komen, om door alle ondernemingen van mensen heen te breken en ruim baan te maken voor Zijn Woord. Laat onze vrijmoedige hoop dus groter zijn dan ons verstandelijk begrijpen; Hij zal onze visie en ons verlangen overtreffen.’

Diederik van Dijk is Tweede Kamerlid voor de SGP. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 19 maart in de Waalse Kerk in Den Haag.

Hoop voor Nederland na de verkiezingen

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven

Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,

Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?

Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.

 Deze woorden uit de berijmde Psalm 27 kwamen bij mij boven in de nacht na de verkiezingen.

Het thema voor vandaag is ‘hoop voor Nederland na de verkiezingen’. Ds. Van Gent heeft Bijbelse lijnen geschetst. Dat naar aanleiding van 1 Koningen 18. Over Elia en met name over Obadja die zijn plaats in nam aan het hof van Achab. De vraag die aan mij is gesteld is een politieke toepassing. En dat door een conservatief christelijk politicus. Je kunt mijns inziens alleen een toepassing maken als je eerst een analyse hebt gemaakt waar we staan. Laat ik dan direct helder zijn:

  • Als SGP-lijsttrekker ben ik dankbaar voor het behoud van ons zetelbehoud en onze stemmenwinst;
  • Als ik kijk naar het aandeel van de christelijke partijen in ons parlement, dan vervult mij dat met vrees;
  • Als ik kijk naar de samenstelling van de Kamer, dan kiest Nederland nog sterker dan bij de vorige verkiezingen voor een rechtse samenstelling.

Er speelt heel wat in ons land. Woningnood, de toeslagenaffaire, de onzekerheid onder boeren, tuinders en vissers. Hoe geven we vorm aan de klimaatopgave. Hoe gaan we om met de grote stromen migranten die naar ons land komen? De huishoudportemonnee. De medische ethische thema’s. De vrijheid van onderwijs. Het toenemend antisemitisme. Er speelt ook heel wat buiten ons land. Met name de oorlogen in Oekraïne en Israël houden ons land behoorlijk bezig. En vlak ook de invloed van de EU op ons dagelijks leven niet uit.

Ik zou de opsomming nog veel langer kunnen maken. Een of meerdere van de genoemde zaken hebben ongetwijfeld bij veel kiezers in het hoofd gespeeld bij het maken van hun stemkeuze. De uitkomst is inmiddels bekend. We kunnen concluderen dat de Nederlandse kiezer opnieuw een stem laat horen dat men het anders wil in ons Nederland.

Al meerdere verkiezingen zien we dat de Nederlandse kiezer het niet eens is met de koers waar ons land naar toe gaat. De opkomst van Fvd, BBB en nu de PVV heeft ons heel wat te zeggen. De winsten van deze partijen, die overigens verdampen voordat je het weet, zijn niet geheel gebaseerd op de programma’s en ideeën, maar op ontevredenheid met hoe het gaat in het land.

Hoop voor Nederland na de verkiezingen….
Als je voorgaande analyse tot je door laat klinken dan zou je tot de conclusie kunnen komen dat er weinig hoop voor Nederland is. Ook na deze verkiezingen. Maar is dat daadwerkelijk zo?

Wij zijn de verkiezingen ingegaan met de oproep “Woord houden”. Uiteraard wijst deze leus in de eerste plaats naar Gods Woord. De Bijbel. We moeten constateren dat het er in ons land dan niet beter op geworden is.

Je zou ook kunnen zeggen:

Nederland kiest voor onrust in plaats van rust.

Nederland kiest voor tijdelijk genot in plaats van eeuwigheidsperspectief.

Maar toch…
Je zou het ook anders kunnen zien:

  • De uitslag had anders kunnen zijn.
    • Met een grootste partij die als speerpunt heeft om de medisch ethische agenda enorm te verruimen.
    • Met een grootste partij die als speerpunt heeft om het christelijk onderwijs onmogelijk te maken
    • Dat is niet het geval!
  • Er had ook geen enkele politicus over kunnen blijven die de Bijbel nog open wil doen in ons parlement, echter:
    • We hebben nog steeds meerdere leden in het parlement die de Bijbel van kaft tot kaft beschouwen als Gods onfeilbaar Woord
    • Ook de komende jaren mag de Bijbel opengaan en mogen er Bijbels genormeerde bijdragen klinken bij de behandeling van wetten en beleid.

God geeft ons Nederland wat dat betreft meer dan het verdient!

Ter afronding
Op de zondag voordat de verkiezingscampagne begon bad een predikant voor mij: “Dat hij van niemand hoef te winnen, maar alleen hoeft te zien op die opperste Leidsman”. Dat gebed is met me meegegaan. De hele campagne door. Toen ik voor alles wat mooi en lelijk is uitgemaakt ben. Toen ik wakers bezocht bij een abortuskliniek. Toen ik het Hatikva liet horen op de Nederlandse radio. Om onze Joodse Nederlanders een hart onder de riem te steken. Ook toen ik moe was en me zwak voelde.

Daar ligt toch de hoop voor Nederland? Voor de verkiezingen, tijdens de verkiezingen en na de verkiezingen. Zien op die opperste Leidsman: Jezus Christus!

  • Persoonlijk voor zondaren om terug te kunnen keren naar God de Vader;
  • Maar ook voor ons land om terug te keren naar God en naar Zijn Woord.

Die gedachten kwamen ’s nacht na de verkiezingen bij mij boven.

Ergens tijdens de campagne moest ik kiezen: Oude Testament of Nieuwe Testament. Ik koos voor het eerste. En dat vanwege de Psalmen. Niets kan het leven van een Christen meer woorden geven dan de Psalmen. De hoogten, de diepten. De vreugde en het verdriet. Maar ook de hoop en de verwachting. Ik begon mijn bijdrage met de eerste regels uit het zevende vers van psalm 27. Ik eindig met de laatste regels:

Wacht op den Heer, godvruchte schaar, houd moed:

Hij is getrouw, de bron van alle goed;

Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer;

Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer.

Chris Stoffer is Tweede Kamerlid voor de  SGP. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 28 november in de Waalse Kerk in Den Haag.

Hoop voor de samenleving

Als onze hoop op God gevestigd is, hebben we vaste grond onder de voeten. Dan hebben we ook hoop voor de samenleving, juist als die op allerlei fronten afwijkt van wat Gods Woord ons voorhoudt. Voor in mijn Bijbel zit al vele jaren een zogenaamd geeltje geplakt waarop ik het volgende lied heb geschreven:

„Die hoop moet al ons leed verzachten.

Komt reisgenoten, ’t hoofd omhoog!

Voor hen, die ’t heil des Heeren wachten

Zijn bergen vlak en zeeën droog.”

In dit lied gaat het niet over mijn hoop voor de samenleving. Lees je het complete lied, dan kom je erachter dat het gaat om hoop op God, omdat Hij alles in Zijn hand heeft: „Wat zou ooit Zijn macht beperken? ’t Heelal staat onder Zijn gebied! Wat Zijne liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet.” En dan volgt die magistrale zin: „Die hoop moet al ons leed verzachten. Komt reisgenoten, ’t hoofd omhoog.” Ofwel hoop op God. Dat is de grondhouding van de SGP, vanuit de belijdenis dat de Heere regeert. Daarom is er hoop voor de samenleving.

Schietpartijen

Onze samenleving staat niettemin op springen. De problemen stapelen zich op. En dan hoop voor boeren, voor vluchtelingen, voor de zorg, voor het klimaat, voor de woningnood? Is in het buitenland alles niet beter, krachtiger, sneller en mooier? Nou, niet echt. Er zijn oorlogen en geruchten van oorlogen. Hongersnoden, ziekten, aardbevingen zoals in Marokko, een ramp als in Lybië. Niet bepaald hoopvol, toch?

Dat neemt niet weg dat ons eigen land en onze eigen samenleving ook geen verheffend beeld laten zien. Mensen ergeren zich aan elkaar. In grote steden worden regelmatig ontploffingen gehoord: even een explosief bij de deur van iemand die je dwars zit. Keer op keer hoor je van schietpartijen, vorige week nog in Groningen. In Den Haag komt een messenverbod want jongeren steken elkaar voor het minste of geringste overhoop. We halen honderden politieagenten dag in dag uit naar Den Haag omdat Extinction Rebbelion de aorta van de stad, de A12, blokkeert. Hoop voor de samenleving? Het lijkt zo tegenstrijdig. En toch hoop…

”Hoop” behoort tot de soort woorden waarvan we er niet veel hebben in onze woordenschat. Eigenlijk is de betekenis ervan niet zo goed te omschrijven. Natuurlijk, soms wordt het heel plat gebruikt, bijvoorbeeld in de zin: „Ik hoop dat het op Prinsjesdag mooi weer is.” Maar voor hoop die dieper gaat, is er eigenlijk geen sluitende definitie. Ik heb wel een paar pogingen gelezen, zoals: „Hoop is een wensende verwachting, dat iets goeds, dat nog onzeker is en in de toekomst ligt, werkelijkheid zal worden.” Of meer filosofisch:  „De hoop is een deugd, dat wil zeggen een innerlijke houding (habitus, habit, attitude) die het fundamentele vertrouwen uitdrukt waarmee een mens of een gemeenschap de toekomst benadert.”

Niet alleen een wens

Vooralsnog klinkt dit me allemaal iets te hoogdravend. Misschien moeten we het maar heel praktisch maken. De leraar zegt: „Met deze cijfers blijf je zitten.” De leerling vraagt: „Maar als ik nu nog een keer een 10 haal?” Afhankelijk van het antwoord gaat de leerling aan het werk of laat hij alle hoop varen. De dokter zegt: „U bent ongeneeslijk ziek.” De patiënt zegt: „Wat kunt u nog doen?” En dan begint een proces van kuren. Want ook bij de ernstigste boodschap die een mens kan krijgen, zoekt hij toch nog naar een glimpje hoop. Daar grijpen we ons aan vast. En dat is begrijpelijk. Maar hoe vaak gebeurt het niet dat, als de arts ook die laatste hoop weg moet nemen, het vervolgens heel snel gaat. Geen hoop meer. Afgelopen. Terwijl hoop doet leven!

Stel dat ik als politicus van de SGP geen enkele hoop had voor de samenleving, dan was ons werken zinloos. Dan zouden we de hoop en de moed verliezen. Dan verviel ook de samenleving en kwamen we terecht in volstrekte eenzaamheid, hoe vol Nederland ook is. Daarom houdt ”hoop voor de samenleving” niet zomaar een wens in. Zo van: laten we maar hopen dat het goed gaat in de samenleving. Nee, het is juist een opdracht! Vanuit het eerste, hoop op God, hoop omdat Hij alle dingen regeert en bestuurt, kan het niet anders of we hopen op het goede voor ons land. We hopen dat we onze naasten terzijde kunnen staan. We hopen dat de politieke situatie in ons land in normaler vaarwater komt. Vanuit de hoop en de verwachting, ja, de zekerheid dat God alle dingen bestuurt, blijven we het goede zoeken.

Natuurlijk zit dat goede ook in praktische politiek, als het gaat over wet- en regelgeving. We kijken in de Eerste Kamer niet voor niets naar wetten vanuit rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

Doorbraak

Het gaat niet alleen over de wetgeving. Je hoopt dat de nieuwe regering straks tot een doorbraak weet te komen in de crises waarmee we te maken hebben. Je hoopt dat de samenleving tot bezinning komt en dat het barre individualisme wordt omgebogen naar omzien naar elkaar. Je hoopt dat ons politieke handelen de ogen opent voor het belang van voedselvoorziening, voor ruimte om te bouwen, voor de balans tussen barmhartigheid en rechtvaardigheid in de bejegening van vluchtelingen, voor de werkelijkheid van leven en dood.

Een collega in de Senaat zei een keer tegen me: „Peter, ik ben een groot voorstander van abortus, maar je zet me zo aan het denken.” Dan hoop je dat hij blijft nadenken en dat er iets gebeurt! Een andere collega zei naar aanleiding van een discussie over de genderideologie tegen me: „Ik ben het wel met je eens, maar ik kan dat niet zeggen, want dan sta ik de volgende keer niet op de lijst.” Dan hoop je dat de wal toch het schip gaat keren.

Daarom moeten we hoop blijven houden en uitstralen. Maar dan is het ook nodig om de toekomst tegemoet te treden met redenen voor hoop! En dan komen we uit bij het fundament waarop onze hoop is gebouwd.

Tekort

Waarop is onze hoop gevestigd? Op politici? Op een goede verkiezingsuitslag? Op de nieuwe regering? Of hopen we allereerst en vooral op God? Dan is onze belijdenis: „Hoop op God, en ik zal Hem nog loven. Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts, en mijn God.” (Psalm 42/43).

Als je hoop op God gevestigd is, heb je vaste grond onder de voeten. Dan sta je op een fundament dat goed en heilzaam is voor de samenleving. Dan komt je politieke handelen in een ander licht te staan. Dan hebben we ook hoop voor de samenleving, ook al wijkt die op allerlei fronten af van wat Gods Woord ons voorhoudt. Of sterker nog: hoop voor de samenleving juist als die samenleving op allerlei fronten afwijkt van Gods Woord. Pas als er een tekort is, als je ergens naar uitziet of als je ergens verwachting van hebt, ontstaat er hoop. Hoop die wordt verwoord in genoemd lied, nu inclusief de slotregels:

„Die hoop moet al ons leed verzachten.

Komt reisgenoten, ’t hoofd omhoog!

Voor hen, die ’t heil des Heeren wachten

Zijn bergen vlak en zeeën droog.

O zaligheid niet af te meten,

O vreugd, die alle smart verbant!

Daar is de vreemd’lingschap vergeten

En wij, wij zijn in ’t Vaderland!”

Dat is een hoopvol perspectief!

Peter Schalk is fractievoorzitter van de SGP in de Eerste Kamer. Dit artikel is een verkorte weergave van de toespraak die hij op 18 september hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Hoop voor onze bestuurders

´Mozes verkiest de zeventig oudsten.` Het is een reusachtig schilderij van maar liefst 5 bij 13 meter.  Het is te vinden in het ontvangstpaleis van Koning Willem-Alexander op de Dam in Amsterdam.  Dit paleis is oorspronkelijk gebouwd als stadhuis. Het doek beslaat de hele achterwand van de voormalige vroedschapskamer, ook wel Mozeszaal genoemd.

Het schilderij verbeeldt de gebeurtenissen, zoals die vermeld zijn in Numeri 11. Mozes moet, op weg naar het beloofde land, van de Heere zeventig oudsten aanstellen als medebestuurders. God zal hen bij de tabernakel bekwaammaken door Zijn Geest op hen te leggen. Zij ontvangen de gave van de profetie. De kanttekenaren zeggen erover: door de ingeving van de Heilige Geest verkondigen zij de grote deugden en daden van God.

Op het schilderij zien we  een woestijnvlakte, met de tabernakel op de achtergrond. Er zijn palmbomen en tenten zichtbaar. Mozes staat er met uitgestrekte armen temidden van de Israëlieten.

De opdracht voor het schilderij kwam van het vroedschap. Dat was  een raad van 36 wijze mannen uit de bevolking, die de vier burgemeesters van advies moesten dienen.  Het doek werd in 1736 en 1737 geschilderd door Jacob de Wit.

Wat zou het eigenlijk met die leden van de vroedschap gedaan hebben, als zij naar dit indrukwekkende schilderij keken?

De gemeente Amsterdam heeft daar wel een opvatting over. De website vermeldt:  zo zagen de leden van de vroedschap zich graag.  Als vertegenwoordigers van het volk, die met Gods goedkeuring waren aangesteld.

Dat klinkt toch wel alsof de leden zich op hun ambt nogal lieten voorstaan. Hun hoge roeping was een onderstreping van hun eigen belangrijke positie. Ze waren niet zomaar eenvoudige volksvertegenwoordigers, maar hadden de goedkeuring van boven.

Wie zal zeggen of dit bij die en gene niet inderdaad zo heeft gespeeld. Maar misschien waren er onder die 36 wijze mannen ook wel degelijk die heel anders naar het schilderij keken. Mensen, die vooral het gewicht van hun verantwoordelijkheid tegenover God en hun stadsgenoten voelden. Mannen die beseften: besturen, wat kan dát moeilijk zijn.

Wist Mozes daar niet over mee te praten? Steeds maar dat gemopper bij die tocht door de woestijn. Vroeger was alles beter, zei het volk. In Egypte had je tenminste nog lekker eten. En dan maar even vergeten wat voor zwaar werk en barre omstandigheden daar vérder allemaal niet waren.

Wat een tegenstand heeft Mozes ondervonden. Elke keer weer een motie van wantrouwen vanuit het volk! Bijna gestenigd. Nee, hij ging  echt niet naast zijn schoenen lopen door zijn Goddelijke roeping. Maar die roeping gaf hem wel steun en houvast, als hij bepaald niet op het applaus van zijn volksgenoten kon rekenen in het leiden van het volk. Verlegenheid en moeite, ook in het bestuur, kunnen ook steeds weer terugbrengen bij de Koning der Koningen.

Ik zie in gedachten een ander lid van het vroedschap naar het schilderij turen en denken:  wat bijzonder, dat de Heere Mozes tegemoet komt. Hij heeft zijn nood bij God  geklaagd dat het werk hem zo zwaar valt. “Ik alleen kan al dit volk niet dragen; want het is mij te zwaar.” (vers 14) Mozes krijgt hulp om de last samen te dragen. Nee, het door God geroepen zijn, betekent niet dat je alles alléén moet doen. Het is waardevol om verantwoordelijkheden te delen, bevoegdheden over te dragen.

Je zou daarom ook kunnen zeggen: juist deze geschiedenis is een grote les in bescheidenheid. Daarbij komt: Mozes wordt in de Bijbel zo eerlijk getekend als een gewoon mens. Zeker, hij was zachtmoedig, maar hij kon ook driftig en boos zijn. Geen supermens. Geen superbestuurder.  Een gewoon, kwetsbaar mens.

Weet u wat míj zo opvalt in dit schilderij?

Dat er zoveel licht op te zien is. Wat een overvloedig licht van Boven, dat neerdaalt naar beneden. Biedt dát geen hoop in tijden van crisis? Wat moet dat bemoedigend voor Mozes zijn geweest, dat de Heere tot hem zei, dat Zijn Hand niet verkort is. Hij is de HEERE, de almachtige God! De God die wonderen werkt. Die wegen baant, waar wij ze niet meer zien.

Wát een licht van Boven. Het is Pasen geweest. De meerdere Mozes, de opgestane Levensvorst heeft alle macht in hemel en op aarde. Jezus Christus is levend in alle eeuwigheid. In dit machtige perspectief verbleken alle aardse posities.

Naar boven moeten we kijken, om licht en wijsheid, ook in het bestuur. Laten we eerlijk zijn: de overheidshand is vaak wel verkort. Juist als we denken dat we van alles naar onze hand kunnen zetten, valt het vaak tegen. Het maakbaarheidsdenken houdt onvoldoende rekening met de gebrokenheid van alle dag, met de doornen en distels die er nog altijd volop zijn. Wat meer bescheidenheid kan geen kwaad.

Wat bestuurders, wat politici ook nu zeker nodig hebben, is de profetie waar de wijze Koning Salomo in Spreuken 29 vers 18 over spreekt. “Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot.” Als er geen verkondiging is, geen Bijbels licht over wat goed en kwaad is, wat recht en onrecht is, dan raakt een volk losgeslagen, dan vervalt het tot bandeloosheid. Wie alleen naar benéden kijkt, komt in de duisternis terecht. Het licht komt van Boven.

Zien we het niet terug in de debatten over huwelijk en seksualiteit, over abortus als mensenrecht over steeds verdergaande stappen rond euthanasie ? Wie meent geen Bijbelse grond nodig te hebben om op te staan, wie genoeg denkt te hebben aan gezond verstand – die komt bedrogen uit. Gezond verstand alleen houdt het niet tegenover radicaal vrijheidsdenken, tegenover ongebreideld zelfontplooiingsdenken, dat losgezongen is van de Schrift.

Daarom nog één keer: licht van Bóven hebben we nodig, om te zien waar het op aankomt. Zoals Groen van Prinsterer ruim een eeuw na het schilderij van Jacob de Wit, optekende in zijn Narede van vijfjarige strijd: “Er is slechts één licht dat duisternis en vals licht beide wegnemen kan: het Woord van Hem, die zich het Licht der wereld heeft genoemd.” Hoop voor bestuurders, in crisistijd?

Zeker, door omhoog te kijken. Hij heeft een arm met macht, Zijn Hand heeft groot vermogen!

Kees van der Staaij is fractievoorzitter namens de SGP in de Tweede Kamer. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 18 april in de Waalse Kerk in Den Haag.

Overheid, geef boeren duidelijkheid en ruimer tijdpad

Boeren hebben te maken met onrecht, onmacht en onduidelijkheid. Toekomstperspectief ontbreekt en 2030 als stip op de horizon is onrealistisch. De overheid moet daarom snel daadkracht tonen en hoop bieden.

Hij zat naast mij als inspreker, een boer. Met grote, eeltige handen, maar gebroken. Gebroken door de boodschap van 0 procent stikstofuitstoot in 2030. Tijdens dezelfde commissievergadering zat een dame van een natuurorganisatie al een tijd richting mij te seinen dat het antwoord afgekapt moest worden, toen het ging over de kwaliteit van de terreinbeherende organisaties (TBO’s). Een kleine schets van de huidige situatie: wanhoop bij boeren, zelfverzekerdheid bij natuurorganisaties en onrust en gemis aan daadkracht bij de overheid. Dat alles neemt niet weg dat we natuurlijk zorgvuldig moeten omgaan met de schepping.

 

Stikstofkaart

Langs drie lijnen is de huidige situatie voor boeren te schetsen: onrecht, onmacht en onduidelijkheid. Tijdens de totstandkoming van de natuurwetging is onvoldoende geluisterd naar en gesproken met de boeren. Ook is de stand van de natuur per gebied niet voor iedereen inzichtelijk. Na de oorlog waren de boeren de redders. Zorgen ze nu voor de ondergang?

De onmacht is voelbaar en merkbaar in de gesprekken met boeren. De nadelige effecten van de beruchte stikstofkaart op de financiering die boeren nodig hebben, zijn fors en belemmeren toekomstperspectief. Er staat echter nog niets tegenover. Daarnaast is het jaartal 2030 onrealistisch. Met steun van de overheid hebben twee generaties de boerenbedrijven tot nu toe opgebouwd. Moeten de boeren dan binnen zeven jaar aan nieuwe wettelijke eisen van de overheid kunnen voldoen? Dat is niet reëel!

Daarnaast hebben de boeren en de politiek te maken met een zeer sterk georganiseerde lobby vanuit de natuurorganisaties. Als die zich zorgen maken om de natuur wereldwijd, moeten ze toch ook beseffen dat de boeren in Nederland ontzettend efficiënt zuivel produceren. Recente cijfers geven aan dat er voor elke in Nederland verdwijnende koe in Duitsland drie en op het zuidelijk halfrond zeven koeien moeten terugkomen om dezelfde hoeveelheid zuivel te kunnen produceren. Ook de opkomende maakbaarheidsgedachte als het gaat om de natuur krijgt bij de boeren lang niet altijd de handen op elkaar. De ontwikkeling van veenmosrietlanden bijvoorbeeld loopt via een natuurlijk proces dat zelfs over twintig nog niet is afgerond.

Mist

De onduidelijkheid is nog erger en vreet aan de boeren. De stikstofkaart is eerst gedropt en vervolgens teruggetrokken, maar de mist blijft hangen. Verder wordt er al maanden gesproken over ”piekbelasters”, maar over de vraag wanneer precies een boer een piekbelaster is, komt in april pas duidelijkheid. Ook over de manier waarop metingen worden gedaan en de gegevens die ze opleveren, komen er steeds meer vragen. Kortom: onzekerheid en onrust.

Om bijvoorbeeld stikstof te kunnen reduceren, moeten er gebiedsplannen worden opgesteld. Daarin speelt de vraag: wat willen we met het landelijk gebied in een bepaalde regio? In sommige gebieden wordt al maanden gewerkt aan een plan, maar heeft de provincie hom nog kuit gegeven. Dit terwijl de plannen (of de aanzet daarvoor) wel in juni ingeleverd moeten worden bij het Rijk.

Worden boeren zo niet lam gemaakt? Neemt het ziekteverzuim onder hen hierdoor niet fors toe? Als overheid moeten we ervoor uitkijken dat het hele stikstofproces gaat lijken op het uitroken van boeren.

Verkiezingsuitslag

Lichtpuntjes zijn er zeker. De door BBB gewonnen verkiezingen van 15 maart zouden een zorgvuldig reflectiemoment moeten opleveren en moeten resulteren in een ruimer tijdpad. Niet 2030 moet de stip op de horizon zijn, maar minstens 2035. En dat hoeft de bouwproductie niet meer in de weg te staan dan de onrealistische 2030-doelen. Over veel onderwerpen moet snel duidelijkheid komen voor de boeren en ook de vissers. De overheid mag geen proefballonnen of goedbedoelde voorafjes presenteren als ze kan voorzien dat de impact daarvan enorm zal zijn. En als er op basis van de juiste data veranderingen nodig zijn, laat dan ook de bijbehorende regelingen juist zijn. Dus in geen geval onteigening onder dwang. De verkiezingsuitslag vergroot ondertussen de kans op meer ruimte en geld én meer steun voor innovatie op boerenbedrijven.

Naast dit alles mogen we hopen en bidden dat de boeren en vissers met Job kunnen zeggen: „De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd.” Hiermee wil ik niets afdoen van de enorme impact van het huidige beleid op boeren en vissers. Moge de Heere hen net als Job hierna dubbel willen zegenen.

De echte hoop voor boeren en vissers en voor ons allemaal heeft betrekking op het eeuwige leven. Op de nieuwe aarde zullen onteigening, onmacht, onrecht en onduidelijkheid ontbreken. Daar is de hoop werkelijkheid geworden. In het licht daarvan is alle moeite in dit leven maar tijdelijk. Daartegenover staat het eeuwig met God mogen zijn.

Laten we nu echter bidden om kracht en wijsheid voor de overheid in deze ingewikkelde en zorgelijke tijd. Opdat de overheid Gods dienares is, boeren, vissers en ons allemaal ten goede.

Gerard van den Breevaart is Statenlid namens de SGP in Zuid-Holland. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 21 maart in de Waalse Kerk in Den Haag.

Overheid, geef oplossen problemen vaker uit handen

Politieke bestuurders moeten de moed hebben om de samenleving voor te bereiden op gure en onzekere tijden. De overheid kan niet elke crisis verhelpen, maar wel mensen en partijen bij elkaar zetten die een deel van de oplossing in handen hebben.

De kerstbijlagen van kranten en tijdschriften stonden vol met beschouwingen over de vele crises. Volgens de Financial Times was 2022 en is 2023 te vatten in het woord ”polycrisis”. We hebben een verzameling van met elkaar samenhangende en in elkaar grijpende crises op te lossen.

Laat ik beginnen met een kritische kanttekening bij het huidige spreken over crises. Veel problemen die nu tot crisis zijn gebombardeerd, zijn eigenlijk verwaarloosde problemen: stikstof, wonen, opvang vluchtelingen, klimaatverandering, zelfs de energiecrisis. Zo beschouwd was de coronapandemie eigenlijk de enige echte crisis van de afgelopen jaren. Tegen de ”crisisinflatie” zijn twee belangrijke bezwaren in te brengen.

Strijd om aandacht

In de eerste plaats wordt een crisis gebruikt als reden om de gangbare democratische spelregels te omzeilen. Er is immers haast bij, de roep om daadkracht klinkt en er wordt leiderschap verwacht. En dan geldt het als geoorloofd om enkele mensen de bevoegdheid te geven om snel te beslissen en te handelen.

Een gevolg is dat er mensen zijn die belang hebben bij de instandhouding van een crisissituatie. Dat zijn de mensen die de taak hebben gekregen om snel te handelen en moeilijke knopen door te hakken. Zij hebben de macht.

In een crisis verliest het draagvlak het van de daadkracht. Dat is soms geoorloofd, maar vraagt om enorme behoedzaamheid. Die situatie mag niet te lang duren. Daar mag geen misbruik van gemaakt worden.

In de tweede plaats trekken crises alle aandacht naar zich toe. Dat gaat ten koste van andere belangrijke, maar misschien iets minder dringende vraagstukken. We zien nu een voortdurende strijd om aandacht in politiek Den Haag. Als je als partij of maatschappelijke organisatie jouw vraagstuk op de politieke agenda wilt hebben, dan moet je vandaag de dag urgentie creëren: crisis! Als gevolg daarvan verliezen andere grote opgaven en vraagstukken het in deze strijd om aandacht. Totdat ze zijn verworden tot een nijpend probleem en we er alsnog het etiket ”crisis” op kunnen plakken.

Handvatten voor houvast

Deze kritische kanttekeningen ten spijt, is het een feit dat we in ongekende tijden verkeren, waarin alles op scherp staat. Er zijn nu tal van opgaven die gelijktijdig op ons afkomen en waarop we een antwoord moeten vinden. Daarom drie handvatten voor houvast tijdens ”crises”.

1. Reserveer capaciteit, denkkracht, geld en tijd voor doorlopende vraagstukken die buiten de crisisthema’s vallen. Kortom, laat mensen in je organisatie nadenken over de grote vraagstukken, de onderstroom. Voorkom daarmee dat zulke vraagstukken over enkele jaren alsnog tot ”crisis” bestempeld kunnen worden.

2. Wees eerlijk en realistisch over wat de overheid vermag. In politiek Den Haag zie ik heel sterk dat politici comfort willen bieden, onzekerheid ongedaan willen maken. Het resultaat: een energieplafond dat de belastingbetaler miljarden kost, zonder dat duidelijk is hoe we dat gaan financieren. Economen hebben het al over de compensatiesamenleving, waarbij elke tegenvaller op kosten van de overheid –van ons als belastingbetaler dus– wordt gecompenseerd.

Ik verwacht van politieke bestuurders dan ook de moed om de samenleving voor te bereiden op gure en onzekere tijden. Het leven is lang niet altijd leuk en comfortabel. Dat kan de overheid vaak niet oplossen. Of ze heeft er geen taak in. Beatrice de Graaf schrijft: „We staan op de rand van een ander, chaotischer, gevaarlijker tijdperk. De dreigingen van nu gaan de capaciteiten van de regering, van de natiestaat te boven. Alle zeilen moeten worden bijgezet. De centrale overheid moet een eerlijker en dus moeilijker (want ingrijpender en minder rooskleurig) verhaal vertellen (…).”

3. Zie de huidige samenloop van dringende beleidsopgaven als een kans om verandering in gang te zetten en mensen daarbij te betrekken. De overheid kan niet elk probleem oplossen, maar wel het zoeken naar oplossingen faciliteren, door mensen en partijen bij elkaar zetten die een deel van de oplossing in handen hebben. Een voorbeeld is de energiearmoede. Moet de overheid betalen? Of kan de overheid ook solidariteit organiseren? Bijvoorbeeld door kerken te helpen die een energiefonds voor gezinnen in de knel starten, om zo het geld te kunnen brengen bij de mensen die het nodig hebben. Besturen is immers ook: de voorwaarden creëren om anderen te kunnen laten doen wat nodig is.

Talenten

Het Bijbelverhaal over Jozefs inspanningen om de zeven hongerjaren door te komen, leert ons: besturen is ontwikkelingen en gebeurtenissen tijdig voorzien, rekening houden met wat komen kan en ons daarop voorbereiden. Dat doen we in de wetenschap dat ons talenten zijn gegeven die we moeten inzetten om onze verantwoordelijkheid te nemen.

De auteur is directeur van het Interprovinciaal Overleg. Dit artikel is gebaseerd op de toespraak die hij op 17 januari hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Posted in SGP

Overheid die wil dienen stelt gezin centraal

Als u ’s avonds thuiskomt, denkt u dan aan hoe Ursula von der Leyen en Frans Timmermans het maken? Nee, toch?! Als u thuiskomt en u heeft het voorrecht huisgenoten te hebben, dan denkt u toch allereerst aan hen.

Mijn gedachten zijn uiteraard best eens bij die overheidsfunctionarissen die ik zojuist noemde. De ene keer zijn mijn gedachten positief gestemd. De andere keer ben ik er wat somberder over. En misschien dat laatste nog wel het meest.

Aan de overheid denk je als het wat minder goed gaat. Als er corona is en het de vraag is of je nog naar de kerk mag. Of je mag je winkel niet meer opendoen. Aan de overheid denk je ook als de energierekening tot grote hoogten stijgt. Of als je te veel belasting betaalt over je spaargeld.

Maar je kunt ook aan de overheid denken bij de mooie en fijne zaken in het leven. Denk aan een trouwdag of de aangifte van de geboorte van je kind. Of als je een paspoort gaat halen voor die mooie reis die je gaat maken. Maar dat is dan wel in je eigen gemeente en dus dichtbij.

Goede geboden

Ik weet niet hoe het u vergaat. Maar als op mij een vraagstuk afkomt, dan grijp ik in eerste instantie terug op Exodus 20. Gods goede geboden. En als ik iets meer ruimte en tijd heb, dan kijk ik naar de vragen en antwoorden in de aloude Heidelbergse Catechismus.

In dit geval, als het over de overheid gaat, zoek ik naar de vraag en het antwoord over het vijfde gebod. Zondag 39, vraag en antwoord 104. Daar lees ik dat God in het vijfde gebod van ons vraagt onze vader en moeder, en allen die over ons gesteld zijn, alle eer, liefde en trouw te bewijzen. Dat we ons aan hun goede leer en straf met behoorlijke gehoorzaamheid moeten onderwerpen en geduld moeten hebben met hun zwakheid en gebreken, omdat het God belieft ons door hun hand te regeren. Het begint dus heel dichtbij. Er staat niet: eert de Koning, de minister-president of de burgemeester. Er staat: eert uw vader en uw moeder. Het gezag dat het dichtst bij ons staat.

Laten we daar nog wat op inzoomen. Want als we het over dat gezag hebben, dan hebben we het ook over een relatie. Tussen ouders en kinderen. Als het goed is, ontwikkelt een relatie tussen een kind en zijn of haar ouders zich. Van afhankelijkheid van het kind tot een wederzijds respectvolle relatie. Soms worden ouders zelfs afhankelijk van hun kinderen.

En als we het over een relatie hebben, kan het niet anders of er is sprake van liefde voor elkaar. Liefde die best wel eens onder druk kan staan, liefde die best wel eens spannend is op de moeilijke momenten in het leven. Zeker als de afstand fysiek groter of het contact minder frequent is, kan er wel eens onbegrip of verwijdering ontstaan. Toch blijf je familie.

Europese overheden

Het antwoord in de Heidelberger Catechismus begint wel met vader en moeder, maar eindigt daar niet mee. Het vervolgt met „allen die over mij gesteld zijn.” Dat kun je breed zien. School, werk, kerk, clubs en wat voor verbanden er ook allemaal zijn.

In de tekstverwijzingen bij zondag 39 staat ook Romeinen 13. Wat me bij dit tekstgedeelte opvalt, is dat het wordt voorafgegaan door tekstgedeelten die spreken over de liefde. „De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan” (Romeinen 12:9). „Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen” (Romeinen 12:18). Maar ook daarna: „De liefde doet de naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervulling der wet” (Romeinen 13:10).

Zou dit niet een aanwijzing kunnen zijn dat er tussen overheden en onderdanen ook sprake moet zijn van een soort wederzijdse liefde, van een soort relatie? En zou het ook niet zo kunnen zijn dat, hoe verder overheid en onderdaan van elkaar verwijderd zijn, hoe lastiger het is om aan te voelen wat de een doet en de ander nodig heeft?

De Heidelbergse Catechismus is een Europees document. Het komt voort uit de Reformatie, een Europese beweging! Wat zijn die Europese overheden? In ieder geval alle overheden en overheidslagen in Europa.

Vrede

In Romeinen 13 staat dat ieder mens zich moet onderwerpen aan het gezag. De gezagsdragers zijn door God ingesteld en daarmee Gods dienares. Elke overheidslaag hebben we op die wijze te bezien en daar hebben we ook naar te handelen. Tegelijk moet er wel sprake zijn van wederkerigheid. Daarom is mijn oproep richting alle overheidslagen: dien je onderdanen!

Hoe dien je die onderdanen het beste? Door oog te hebben voor wat belangrijk voor hen is! Wat is voor hen het meest belangrijk? Dat het goed gaat met hun (directe) naasten. Hun familie. Hun gezin. Daarom moeten alle overheden het gezin centraal zetten in beleid en uitvoering. Dat is een heel goede invulling van de roeping om dienares van God te zijn.

Echter, als we onze hoop stellen op overheden of wetten, of zelfs op Gods wet, dan is het nooit genoeg en is er nooit vrede. Daarom als slot de woorden van Romeinen 13:14a: „Doet aan de Heere Jezus Christus.” Dan vallen onze gedachten weg, is de wet vervuld, wordt duisternis licht, neemt Christus het pak van zonden van ons af. Dan is het Vrede!

De auteur is lid van de SGP-fractie in de Tweede Kamer. Dit artikel is een verkorte weergave van de toespraak die hij op 15 november hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Vrijheid voor kerken is zegen die voorbij kan gaan

De scheiding van kerk en staat kan bescherming bieden tegen de waan van de dag. Maar onder invloed van de tijdgeest kan er zomaar een andere wind gaan waaien, waardoor die beschermende dijk kan bezwijken.

Wat zou Paulus gedacht hebben toen de rechtszitting bij stadhouder Gallio zo abrupt eindigde (Handelingen 18)? Het kwam niet tot een inhoudelijke behandeling. Het oordeel was: niet-ontvankelijk. Gallio brandde er zijn vingers niet aan. Wegwezen moesten ze!

Misschien betréurde Paulus het wel dat hij zich niet inhoudelijk kon verantwoorden. Hij kreeg immers de kans niet om zijn verhaal te doen (18:14). Gallio had zijn oordeel al klaar: hij ging hier niet over. Het ging niet over doodslag, oproer of een ander strafbaar feit. Het was een interne religieuze kwestie. Daar bleef Gallio graag buiten.

Misschien was Paulus ook wel verbáásd. Het had toch heel anders kunnen uitpakken? In plaats van de zaak als een interne religieuze kwestie naar Joods recht af te doen, had Gallio die wel degelijk ook aan de bepalingen over religie in het Romeinse recht kunnen toetsen. Een nieuwe, niet erkende godsdienst kan toch zomaar de verdenking oproepen staatsgevaarlijk te zijn?

Maar misschien was Paulus vooral verhéugd dat de aanklacht hoe dan ook van tafel was geveegd. Daardoor kon het Evangelie van de gekruisigde en opgestane Christus immers onbelemmerd voortgang vinden. Daardoor kon hij ongehinderd het Woord prediken. Is daar het Bijbelboek Handelingen ook niet vol van: hoe ondanks alle weerzin en weerstand overal het Evangelie gepredikt wordt en door Gods genade ingang vindt in de harten van mensen. Niet de tegenstanders hebben uiteindelijk de touwtjes in handen. God regeert!

Waardenpatroon

Zo is door Woord en Geest de boodschap van het Evangelie doorgegaan. Zo groeide de Kerk. Zo zijn landen en volken gestempeld door de boodschap van Gods Woord. De doorwerking ervan in Europa trok de eeuwen door ook steeds diepere sporen in recht en moraal. Natuurlijk is het beslag van het Woord niet in ieder mens, niet in ieder land, niet in iedere tijd even groot. Het is waar: steeds zijn weerbarstigheid en gebrokenheid er ook.

Maar toch: misschien zien we juist in een tijd van voortgaande kerkverlating en geloofsafval wel scherper dat het waardenpatroon van Europa niet ‘zomaar’ historisch gevormd is. Juist als een nieuw ‘normaal’ zich een weg baant, zien we dat het oude ‘normaal’ diepe wortels heeft in Gods Woord, in de prediking van het Evangelie. Zien we hoeveel waarden er gegroeid zijn in de veilige bedding van Gods goede geboden, de samenleving ten goede.

Beseffen we wel wat er uiteindelijk op het spel staat? Waarom zal ik in mijn huwelijk trouw zijn als dat mijn eigenbelang of genot in de weg staat? Waarom moet ik het gezag van een overheid aanvaarden als ik er zelf nooit voor getekend heb? Waarom zal ik mijn vijand of iemand die mij dwarszit het niet betaald zetten, in plaats van hem lief te hebben?

We kunnen godsdienst en moraal wel louter als een privézaak zien, onverschillig zijn als een Gallio, maar ten diepste gaat het wel om de ziel van een cultuur, om de bezieling. Neutraliteit is uiteindelijk onmogelijk. In het spervuur van goed en kwaad, van recht en onrecht vallen beslissende keuzes, die uiteindelijk de samenleving in het hart raken.

Scheiding kerk en staat

Een op de spits gedreven scheiding van kerk en staat, de opvatting dat godsdienst en politiek niets met elkaar van doen hebben, drijft uiteen wat bij elkaar hoort. Voor alle duidelijkheid: zo’n uitgangspunt is een aanvechtbare politieke opvatting, geen geldend staatsrechtelijk principe. In onze tijd wordt het niet zelden ten onrechte gehanteerd als aanvalswapen tegen elke verbinding tussen godsdienst en politiek. „Het kan niet hoor, een bede in de troonrede. Het mag niet hoor, de zondag als rustdag beschermen. Bijbelse noties inbrengen over huwelijk en seksualiteit? Foei, in strijd met de scheiding van kerk en staat.” De misverstanden en onduidelijkheden rond het principe van de scheiding van kerk en staat zijn al tijdenlang legio.

Groen van Prinsterer wees er in de negentiende eeuw al op hoe de revolutionaire invulling van het begrip scheiding van kerk en staat zich een eigen weg baant. „De zogenaamde scheiding, gelijk zij veeltijds aangeprezen wordt, is de vereniging met onverschilligheid en ongeloof en leidt tot onverdraagzaamheid en vervolging van al wat zich naar de praktikale eisen van het ongeloof niet voegt.” Deze vlijmscherpe analyse is verrassend actueel.

Bij de uitleg en toepassing van het begrip ”scheiding van kerk en staat” luistert het nauw. Het is net als met regen: zowel teveel als te weinig regen kan schadelijk zijn. Het staatsrechtelijke principe van de scheiding van kerk en staat heeft tot op de dag van vandaag ook een belangrijke positieve en beschermende werking. Als een waarborg voor niet-inmenging van de staat in de eigen rechtssfeer van de kerk verdient het steun en bijval.

„Zijt niet bevreesd”

Toen enkele gemeenteraadsleden uit Gorinchem het stadbestuur kortgeleden vroegen om er een stokje voor te steken dat een dominee in Gorinchem kwam preken, omdat ze aanstoot namen aan zijn opvattingen, gaf het college van burgemeester en wethouders gelukkig helder aan dat dit in strijd met de scheiding van kerk en staat zou zijn. Toen Kamerleden tijdens de coronatijd de kerkdeuren ook resoluut in het slot wilden gooien, stond de scheiding van kerk en staat, de terughoudendheid om te treden in de eigen ruimte voor de kerk, dat gelukkig in de weg.

Vrijheid voor de kerken, vrijheid voor de verkondiging van het Woord is een groot goed, niets minder dan een zegen. Staatsrechtelijke beginselen kunnen een waardevolle bescherming bieden tegen de waan van de dag of de grillen van de macht. Maar laten we ons niet rijk rekenen – de verkondiging van de ene Naam die onder de hemel gegeven is en het opkomen voor Gods instellingen en geboden kunnen vroeg of laat evenzeer tegenstand oproepen. Onder invloed van de waan van de dag of de geest van de tijd kan er zomaar een andere wind gaan waaien waardoor de beschermende dijk kan bezwijken.

Vrijheid voor de kerken is een groot goed. Maar het hoogste goed kan en mag niet zijn dat we met rust gelaten worden, dat we tegenstand koste wat kost uit de weg gaan.

Wat Paulus van de uitspraak van Gallio gedacht of gezegd zou hebben, staat niet in de Schrift. Kennelijk niet zo belangrijk. Wat de Heere tegen Paulus zei, staat er wel. Dat is ook veel belangrijker: „Zijt niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet. Want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen” (18-10). Dat geeft moed en kracht om verder te gaan. Ook als de weg moeilijk wordt.

De auteur is fractievoorzitter van de SGP in de Tweede Kamer. Dit artikel is een verkorte weergave van zijn toespraak op 16 mei tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Openheid in de politiek geeft de burger vertrouwen

De waarheid spreken, vraagt meer dan alleen het zo uit te drukken dat het nog klopt. In de politiek schept zoveel mogelijk openheid vertrouwen tussen mensen.

Wie kent Philomena Bijlhout nog? Zij werd in 2002 staatssecretaris, maar moest na enkele uren alweer aftreden. Ze had formateur Balkenende verkeerd ingelicht over haar betrokkenheid bij Surinaamse milities. Onwaarheid houdt vaak maar kort stand. Dat stelt ook Spreuken 12:19: „Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid, maar een valse tong is maar voor een ogenblik.”

De politieke voorbeelden liggen voor het oprapen. Twee weken geleden nog kwam minister van Defensie Ank Bijleveld onder vuur te liggen. Haar voorganger bleek de Kamer verkeerd geïnformeerd te hebben over burgerdoden bij de strijd in Irak.

Bij alle politieke verschillen zijn alle partijen het eens over het belang dat we erop vertrouwen dat de Kamer goed wordt geïnformeerd, de waarheid wordt gesproken. Met onwaarheden val je door de mand. Het is fout, zondig, om de waarheid geweld aan te doen. Dat allereerst! Maar het is ook niet slim. Je brengt jezelf ermee in de problemen. Vroeg of laat loop je tegen de lamp.

Voor christenen te midden van andersdenkenden is er nog een extra reden waarom het belangrijk is om de waarheid te spreken. Wie als christen onbetrouwbaar is, geeft aanleiding om Gods naam te schaden. Recht en waarheid liefhebben, daar komt het op aan. Natuurlijk betekent de waarheid spreken niet altijd het achterste van je tong laten zien. Toch vraagt de waarheid spreken meer dan alleen het zo uitdrukken dat het nog klopt. In de politiek schept zo veel mogelijk openheid onderling vertrouwen.

Briljant idee

Een Kamerlid uit een seculiere partij vertelde eens een anekdote. De top van zijn partij was druk bezig een manier te vinden om een netelige kwestie zo goed mogelijk naar buiten te brengen. Totdat iemand een briljant idee had: zullen we het eens gewoon met de waarheid proberen? Eerlijk de waarheid vertellen als de meest vertrouwenwekkende communicatiestrategie.

Zo snel als bij Philomena Bijlhout de waarheid bovenkwam, gaat het lang niet altijd. Oneerlijkheid kan ontzettend hardnekkig zijn. De vorst van de duisternis is ook de vader van de leugens. Juist als er een geestelijke strijd wordt gestreden, regeert niet zelden de leugen.

Vorige week was de Week van het Leven. Een zorgvuldig opgestelde prolifefolder werd weggezet als een intimiderend verhaal! Eerder werden er leugens verkondigd over wakers bij abortusklinieken. Alsof die wakers agressief zouden zijn en vrouwen op een nare manier aanspreken.

De druk die er vanuit de omgeving wel degelijk op veel vrouwen is om voor een abortus te kiezen, wordt vaak glashard ontkend. Het verdriet en de pijn die na een abortus vaak worden ervaren, mag niet benoemd worden. De ontmaskering van die onwaarheden vergt een taaie strijd.

Onrecht en oneerlijkheid: ze kunnen zo hardnekkig zijn. Het raakt mij altijd weer, als ik brieven van burgers krijg die alles uit de kast hebben gehaald in een strijd tegen wat zij als onrecht ervaren. Soms krijg je het gevoel: ze zouden ergens wel een punt kunnen hebben. Brieven aan Kamerleden, de koning, de ombudsman. Soms ordners vol rechtszaken. Tevergeefs. Ze raken steeds meer verbitterd en gefrustreerd.

Troost

Het is een hele kunst om deze mensen ook eerlijk en liefdevol de waarheid te zeggen: Dat er in deze gebroken wereld soms onrecht is dat wij niet meer in recht kunnen veranderen. Dat loslaten, overgeven ons te doen staat, in plaats van verbeten in te zetten op het eigen gelijk.

De leugen regeert nooit voor altijd. Omdat de vader der leugenen niet het laatste woord heeft, maar Christus, Die de Waarheid Zelf is, de strijd al beslissend gewonnen heeft. Alle oneerlijkheid zal eenmaal aan het licht komen, voor Gods rechterstoel.

Dat biedt christenen in vervolging troost. Zoals die vrouw uit Iran, die op leugenachtige gronden door de rechter veroordeeld werd. Juist deze vervolgde christenen zien het leven in eeuwigheidsperspectief. Het sterkt hun dat God Zelf eenmaal al het onrecht recht zal zetten. Dat de waarheid van hun onschuld aan het licht zal komen. ,,Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid.”

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een christelijke partij een toespraak houdt. Deze toespraak is van Kees van der Staaij, Tweede Kamerfractievoorzitter van de SGP.