Hoop voor Nederland na de verkiezingen

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven

Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,

Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?

Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.

 Deze woorden uit de berijmde Psalm 27 kwamen bij mij boven in de nacht na de verkiezingen.

Het thema voor vandaag is ‘hoop voor Nederland na de verkiezingen’. Ds. Van Gent heeft Bijbelse lijnen geschetst. Dat naar aanleiding van 1 Koningen 18. Over Elia en met name over Obadja die zijn plaats in nam aan het hof van Achab. De vraag die aan mij is gesteld is een politieke toepassing. En dat door een conservatief christelijk politicus. Je kunt mijns inziens alleen een toepassing maken als je eerst een analyse hebt gemaakt waar we staan. Laat ik dan direct helder zijn:

  • Als SGP-lijsttrekker ben ik dankbaar voor het behoud van ons zetelbehoud en onze stemmenwinst;
  • Als ik kijk naar het aandeel van de christelijke partijen in ons parlement, dan vervult mij dat met vrees;
  • Als ik kijk naar de samenstelling van de Kamer, dan kiest Nederland nog sterker dan bij de vorige verkiezingen voor een rechtse samenstelling.

Er speelt heel wat in ons land. Woningnood, de toeslagenaffaire, de onzekerheid onder boeren, tuinders en vissers. Hoe geven we vorm aan de klimaatopgave. Hoe gaan we om met de grote stromen migranten die naar ons land komen? De huishoudportemonnee. De medische ethische thema’s. De vrijheid van onderwijs. Het toenemend antisemitisme. Er speelt ook heel wat buiten ons land. Met name de oorlogen in Oekraïne en Israël houden ons land behoorlijk bezig. En vlak ook de invloed van de EU op ons dagelijks leven niet uit.

Ik zou de opsomming nog veel langer kunnen maken. Een of meerdere van de genoemde zaken hebben ongetwijfeld bij veel kiezers in het hoofd gespeeld bij het maken van hun stemkeuze. De uitkomst is inmiddels bekend. We kunnen concluderen dat de Nederlandse kiezer opnieuw een stem laat horen dat men het anders wil in ons Nederland.

Al meerdere verkiezingen zien we dat de Nederlandse kiezer het niet eens is met de koers waar ons land naar toe gaat. De opkomst van Fvd, BBB en nu de PVV heeft ons heel wat te zeggen. De winsten van deze partijen, die overigens verdampen voordat je het weet, zijn niet geheel gebaseerd op de programma’s en ideeën, maar op ontevredenheid met hoe het gaat in het land.

Hoop voor Nederland na de verkiezingen….
Als je voorgaande analyse tot je door laat klinken dan zou je tot de conclusie kunnen komen dat er weinig hoop voor Nederland is. Ook na deze verkiezingen. Maar is dat daadwerkelijk zo?

Wij zijn de verkiezingen ingegaan met de oproep “Woord houden”. Uiteraard wijst deze leus in de eerste plaats naar Gods Woord. De Bijbel. We moeten constateren dat het er in ons land dan niet beter op geworden is.

Je zou ook kunnen zeggen:

Nederland kiest voor onrust in plaats van rust.

Nederland kiest voor tijdelijk genot in plaats van eeuwigheidsperspectief.

Maar toch…
Je zou het ook anders kunnen zien:

  • De uitslag had anders kunnen zijn.
    • Met een grootste partij die als speerpunt heeft om de medisch ethische agenda enorm te verruimen.
    • Met een grootste partij die als speerpunt heeft om het christelijk onderwijs onmogelijk te maken
    • Dat is niet het geval!
  • Er had ook geen enkele politicus over kunnen blijven die de Bijbel nog open wil doen in ons parlement, echter:
    • We hebben nog steeds meerdere leden in het parlement die de Bijbel van kaft tot kaft beschouwen als Gods onfeilbaar Woord
    • Ook de komende jaren mag de Bijbel opengaan en mogen er Bijbels genormeerde bijdragen klinken bij de behandeling van wetten en beleid.

God geeft ons Nederland wat dat betreft meer dan het verdient!

Ter afronding
Op de zondag voordat de verkiezingscampagne begon bad een predikant voor mij: “Dat hij van niemand hoef te winnen, maar alleen hoeft te zien op die opperste Leidsman”. Dat gebed is met me meegegaan. De hele campagne door. Toen ik voor alles wat mooi en lelijk is uitgemaakt ben. Toen ik wakers bezocht bij een abortuskliniek. Toen ik het Hatikva liet horen op de Nederlandse radio. Om onze Joodse Nederlanders een hart onder de riem te steken. Ook toen ik moe was en me zwak voelde.

Daar ligt toch de hoop voor Nederland? Voor de verkiezingen, tijdens de verkiezingen en na de verkiezingen. Zien op die opperste Leidsman: Jezus Christus!

  • Persoonlijk voor zondaren om terug te kunnen keren naar God de Vader;
  • Maar ook voor ons land om terug te keren naar God en naar Zijn Woord.

Die gedachten kwamen ’s nacht na de verkiezingen bij mij boven.

Ergens tijdens de campagne moest ik kiezen: Oude Testament of Nieuwe Testament. Ik koos voor het eerste. En dat vanwege de Psalmen. Niets kan het leven van een Christen meer woorden geven dan de Psalmen. De hoogten, de diepten. De vreugde en het verdriet. Maar ook de hoop en de verwachting. Ik begon mijn bijdrage met de eerste regels uit het zevende vers van psalm 27. Ik eindig met de laatste regels:

Wacht op den Heer, godvruchte schaar, houd moed:

Hij is getrouw, de bron van alle goed;

Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer;

Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer.

Chris Stoffer is Tweede Kamerlid voor de  SGP. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 28 november in de Waalse Kerk in Den Haag.

Hoop voor Israël

De heilsstaat wordt in deze wereld niet bereikt. Wel hebben wij de Bijbelse opdracht om het goede te doen en om recht te doen. Samen moeten we onze verantwoordelijkheid voor een gebroken wereld nemen. Als woordvoerder buitenlandse zaken in de Tweede Kamer bid ik om wijsheid. Waarom? Omdat de uitdagingen die op ons afkomen immens zijn. Ze zijn ook voorspeld: oorlogen, geruchten van oorlogen, het ene volk staat op tegen het andere, hongersnoden, besmettelijke ziekten en aardbevingen in verscheidene plaatsen. Wie niet beter weet, zou denken dat dit gaat om een uitzending van het journaal en niet om een tekst uit Mattheüs 24.

Onze tijd kenmerkt zich door een toenemende onzekerheid. Oorlog is terug op het Europese continent en ruim een week geleden zagen we de verschrikkelijke terreur van Hamas tegen onschuldige Israëlische burgers. Maar hoe gruwelijk deze ellende ook is, ze gaat nog slechts om voetnoten in de geschiedenis die nog geschreven gaat worden. Want er is nog meer aan de hand. De machtsverhoudingen in de wereld zijn aan het schuiven. In een toenemend aantal landen spelen mensenrechten nog slechts een bijrol. Van de wereldbevolking leeft 72 procent (5,7 miljard mensen) onder een autoritair bewind. Dit percentage neemt de komende jaren toe.

Ook onze westerse democratieën staan onder druk. Misschien niet zo zichtbaar als de oorlog in Oekraïne, de christenvervolging in Noord-Korea of de terreur in Israël. Veel subtieler maar op termijn niet minder gevaarlijk. Het grote gevaar dat ons bedreigt is onverschilligheid. Het ziekelijke idee dat het hele universum om onze grote ”ik” draait. „Ben ik mijns broeders hoeder?” De woorden die Kaïn ooit sprak, zijn helaas gemeengoed in onze samenleving. Daarin geniet het grote ik de voorkeur boven het gemeenschappelijke wij.

Goed of fout?

Ook de complexiteit van de uitdagingen neemt enorm toe. Bij talloze kwesties is het niet altijd meteen duidelijk wat zwart is en wat wit is, wat goed is en wat fout is. Er zijn talloze kwesties waarover je soms een salomonsoordeel moet vellen.

Een dilemma is bijvoorbeeld het simpele feit dat ik mijn tijd maar één keer kan gebruiken. En is het dan wel fair dat ik zoveel spreektijd besteed aan Oekraïne, en nu aan Israël, terwijl er nauwelijks aandacht is voor het leed in Afrika? Dat is eigenlijk altijd zo geweest. In de jaren 90 had Europa veel aandacht voor Joegoslavië, waar ongeveer 120.000 mensen omkwamen, of voor de Golfoorlog, waarin 100.000 slachtoffers te betreuren waren. Er was echter nauwelijks oog voor de slachtingen in West- en Midden-Afrika, waarbij meer dan 5 miljoen Afrikanen omkwamen.

Het dilemma van vandaag is dat het erop lijkt dat je niet én Israël kunt steunen in zijn strijd tegen terreur én aandacht mag vragen voor het leed van de vele onschuldige Palestijnen. Waarom mogen we in deze gepolariseerde tijd niet huilen om zowel dat ontvoerde Joodse jongetje als dat kleine Palestijnse peutertje dat in een ziekenhuis verblijft?

Afghanistan

Nog een dilemma. Sinds in Afghanistan de taliban weer aan de macht zijn, bevindt het land zich in een isolement. We willen niets met de taliban te maken hebben vanwege de walgelijke manier waarop ze met hun bevolking omgaan. Maar laten we daarmee de Afghaanse bevolking, die onlangs nog geteisterd werd door bomaanslagen en aardbevingen, aan hun lot over?

Kiezen we bij deze dilemma’s een principiële, harde koers of een pragmatische, empathische koers? Een principiële lijn is vaak duidelijker en je houdt schone handen. Wel blijf je langs de lijn staan: omdat je niets te maken wilt hebben met de taliban negeer je de Afghaanse bevolking.

Of kies je voor pragmatisch handelen? Je zoekt dan contact met de taliban om uiteindelijk het leven van de Afghaanse bevolking te verbeteren. Maar geef je de taliban dan niet de legitimiteit die je hun eigenlijk wilt onthouden?

Obadja

Moeten kiezen tussen een principiële en een pragmatische koers vraagt om wijsheid. Natuurlijk is er het werk van mijn voorgangers om op te steunen en is er een verkiezingsprogramma om uit te putten. En het helpt dat we als CDA diepe wortels in onze geschiedenis hebben. Die gaan terug tot Abraham Kuyper, ruim honderd jaar geleden. Maar er gaat niets boven onze christendemocratische ideologie, die geïnspireerd is door het meer dan 2000 jaar oude Evangelie. In de Bijbel vind ik dan ook de wijsheid die ik nodig heb bij het vellen van een salomonsoordeel.

In de Bijbel vind ik vooral pleidooien voor de pragmatische lijn. Diende Obadja niet als stalmeester onder het meest goddeloze koningspaar in de Bijbel, namelijk Achab en Izebel? Door zijn positie aan het hof kon hij honderd profeten verborgen houden en van eten en drinken voorzien, toen koningin Izebel hen wilde vermoorden. Gebruikte Paulus op zijn zendingsreizen niet meermalen zijn Romeinse geboorterecht? Of, om de Atheense bevolking tot bekering te brengen, zelfs het afgodsbeeld van de ”onbekende god”? Jozef en Daniël vervulden een hoge functie in een wereldrijk dat vaak vijandig stond tegenover Gods volk. God gebruikte deze pragmatische leiders om zijn volk te bewaren en te beschermen.

Bijbelse diplomatie

Ook als je voor pragmatische politiek kiest, kunnen oorlogen, hongersnoden, de terreur in Israël en het leed van onschuldige Palestijnen leiden tot een sombere conclusie: de aarde en de schepping zijn verloren.

Toch ben ik hoopvol. Mijn vrouw en ik verwachten een babydochter. Ik heb de hoop dat er met haar nieuwe generaties opstaan die de wereld ten goede willen veranderen. Ik ben hoopvol omdat ik geloof dat ik de wereld niet hoef te dragen maar dat de wereld wel gedragen wórdt. En omdat God mensen wil gebruiken om de omstandigheden, hoe kleinschalig misschien ook, te veranderen te verbeteren. In de Bijbel zijn buitenlandse politiek en diplomatie aan de orde van de dag. Jozef bouwt graanschuren, niet alleen voor Egypte maar ook om zijn familie te voeden. Salomo maakt van zijn diplomatieke contacten gebruik om hout voor de tempel te krijgen. Esther pleit namens haar volk bij de Perzische koning. Daniël is binnen een Babylonisch regime van grote betekenis. Er zijn nog vele andere voorbeelden te noemen.

Dat leidt tot een duidelijke opdracht voor mij. De heilsstaat wordt in deze wereld niet bereikt, maar wij hebben wel de opdracht om het goede te doen en om recht te doen. Samen dienen we onze verantwoordelijkheid voor een gebroken wereld te nemen. Verantwoordelijkheid is het antwoord op onverschilligheid. De wereld is nog geen rechtszaal. Het is een hoopvolle gedachte dat ze eens wel rechtszaal zal zijn waarin ”recht en gerechtigheid” gedaan wordt.

Op de knieën

Toen Salomo net koning was, verscheen God hem in een droom. „Vraag wat je wilt”, zei God, „ik zal het je geven.” „Schenk uw dienaar een opmerkzame geest, zodat ik uw volk kan besturen en onderscheid kan maken tussen goed en kwaad”, was zijn antwoord. God zei: „Ik zal je zo veel wijsheid en onderscheidingsvermogen schenken dat je iedereen voor jou en na jou overtreft.” Wie wijsheid wil ontvangen, moet weten wie wijsheid geeft. Koningen, vorsten en volksvertegenwoordigers moeten op hun knieën. „God geeft het zijn beminde in de slaap” (Psalm 127:2).

Derk Boswijk is lid van de Tweede Kamer voor het CDA. Dit artikel is een verkorte weergave van de toespraak die hij op 16 oktober hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Hoop voor de samenleving

Als onze hoop op God gevestigd is, hebben we vaste grond onder de voeten. Dan hebben we ook hoop voor de samenleving, juist als die op allerlei fronten afwijkt van wat Gods Woord ons voorhoudt. Voor in mijn Bijbel zit al vele jaren een zogenaamd geeltje geplakt waarop ik het volgende lied heb geschreven:

„Die hoop moet al ons leed verzachten.

Komt reisgenoten, ’t hoofd omhoog!

Voor hen, die ’t heil des Heeren wachten

Zijn bergen vlak en zeeën droog.”

In dit lied gaat het niet over mijn hoop voor de samenleving. Lees je het complete lied, dan kom je erachter dat het gaat om hoop op God, omdat Hij alles in Zijn hand heeft: „Wat zou ooit Zijn macht beperken? ’t Heelal staat onder Zijn gebied! Wat Zijne liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet.” En dan volgt die magistrale zin: „Die hoop moet al ons leed verzachten. Komt reisgenoten, ’t hoofd omhoog.” Ofwel hoop op God. Dat is de grondhouding van de SGP, vanuit de belijdenis dat de Heere regeert. Daarom is er hoop voor de samenleving.

Schietpartijen

Onze samenleving staat niettemin op springen. De problemen stapelen zich op. En dan hoop voor boeren, voor vluchtelingen, voor de zorg, voor het klimaat, voor de woningnood? Is in het buitenland alles niet beter, krachtiger, sneller en mooier? Nou, niet echt. Er zijn oorlogen en geruchten van oorlogen. Hongersnoden, ziekten, aardbevingen zoals in Marokko, een ramp als in Lybië. Niet bepaald hoopvol, toch?

Dat neemt niet weg dat ons eigen land en onze eigen samenleving ook geen verheffend beeld laten zien. Mensen ergeren zich aan elkaar. In grote steden worden regelmatig ontploffingen gehoord: even een explosief bij de deur van iemand die je dwars zit. Keer op keer hoor je van schietpartijen, vorige week nog in Groningen. In Den Haag komt een messenverbod want jongeren steken elkaar voor het minste of geringste overhoop. We halen honderden politieagenten dag in dag uit naar Den Haag omdat Extinction Rebbelion de aorta van de stad, de A12, blokkeert. Hoop voor de samenleving? Het lijkt zo tegenstrijdig. En toch hoop…

”Hoop” behoort tot de soort woorden waarvan we er niet veel hebben in onze woordenschat. Eigenlijk is de betekenis ervan niet zo goed te omschrijven. Natuurlijk, soms wordt het heel plat gebruikt, bijvoorbeeld in de zin: „Ik hoop dat het op Prinsjesdag mooi weer is.” Maar voor hoop die dieper gaat, is er eigenlijk geen sluitende definitie. Ik heb wel een paar pogingen gelezen, zoals: „Hoop is een wensende verwachting, dat iets goeds, dat nog onzeker is en in de toekomst ligt, werkelijkheid zal worden.” Of meer filosofisch:  „De hoop is een deugd, dat wil zeggen een innerlijke houding (habitus, habit, attitude) die het fundamentele vertrouwen uitdrukt waarmee een mens of een gemeenschap de toekomst benadert.”

Niet alleen een wens

Vooralsnog klinkt dit me allemaal iets te hoogdravend. Misschien moeten we het maar heel praktisch maken. De leraar zegt: „Met deze cijfers blijf je zitten.” De leerling vraagt: „Maar als ik nu nog een keer een 10 haal?” Afhankelijk van het antwoord gaat de leerling aan het werk of laat hij alle hoop varen. De dokter zegt: „U bent ongeneeslijk ziek.” De patiënt zegt: „Wat kunt u nog doen?” En dan begint een proces van kuren. Want ook bij de ernstigste boodschap die een mens kan krijgen, zoekt hij toch nog naar een glimpje hoop. Daar grijpen we ons aan vast. En dat is begrijpelijk. Maar hoe vaak gebeurt het niet dat, als de arts ook die laatste hoop weg moet nemen, het vervolgens heel snel gaat. Geen hoop meer. Afgelopen. Terwijl hoop doet leven!

Stel dat ik als politicus van de SGP geen enkele hoop had voor de samenleving, dan was ons werken zinloos. Dan zouden we de hoop en de moed verliezen. Dan verviel ook de samenleving en kwamen we terecht in volstrekte eenzaamheid, hoe vol Nederland ook is. Daarom houdt ”hoop voor de samenleving” niet zomaar een wens in. Zo van: laten we maar hopen dat het goed gaat in de samenleving. Nee, het is juist een opdracht! Vanuit het eerste, hoop op God, hoop omdat Hij alle dingen regeert en bestuurt, kan het niet anders of we hopen op het goede voor ons land. We hopen dat we onze naasten terzijde kunnen staan. We hopen dat de politieke situatie in ons land in normaler vaarwater komt. Vanuit de hoop en de verwachting, ja, de zekerheid dat God alle dingen bestuurt, blijven we het goede zoeken.

Natuurlijk zit dat goede ook in praktische politiek, als het gaat over wet- en regelgeving. We kijken in de Eerste Kamer niet voor niets naar wetten vanuit rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

Doorbraak

Het gaat niet alleen over de wetgeving. Je hoopt dat de nieuwe regering straks tot een doorbraak weet te komen in de crises waarmee we te maken hebben. Je hoopt dat de samenleving tot bezinning komt en dat het barre individualisme wordt omgebogen naar omzien naar elkaar. Je hoopt dat ons politieke handelen de ogen opent voor het belang van voedselvoorziening, voor ruimte om te bouwen, voor de balans tussen barmhartigheid en rechtvaardigheid in de bejegening van vluchtelingen, voor de werkelijkheid van leven en dood.

Een collega in de Senaat zei een keer tegen me: „Peter, ik ben een groot voorstander van abortus, maar je zet me zo aan het denken.” Dan hoop je dat hij blijft nadenken en dat er iets gebeurt! Een andere collega zei naar aanleiding van een discussie over de genderideologie tegen me: „Ik ben het wel met je eens, maar ik kan dat niet zeggen, want dan sta ik de volgende keer niet op de lijst.” Dan hoop je dat de wal toch het schip gaat keren.

Daarom moeten we hoop blijven houden en uitstralen. Maar dan is het ook nodig om de toekomst tegemoet te treden met redenen voor hoop! En dan komen we uit bij het fundament waarop onze hoop is gebouwd.

Tekort

Waarop is onze hoop gevestigd? Op politici? Op een goede verkiezingsuitslag? Op de nieuwe regering? Of hopen we allereerst en vooral op God? Dan is onze belijdenis: „Hoop op God, en ik zal Hem nog loven. Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts, en mijn God.” (Psalm 42/43).

Als je hoop op God gevestigd is, heb je vaste grond onder de voeten. Dan sta je op een fundament dat goed en heilzaam is voor de samenleving. Dan komt je politieke handelen in een ander licht te staan. Dan hebben we ook hoop voor de samenleving, ook al wijkt die op allerlei fronten af van wat Gods Woord ons voorhoudt. Of sterker nog: hoop voor de samenleving juist als die samenleving op allerlei fronten afwijkt van Gods Woord. Pas als er een tekort is, als je ergens naar uitziet of als je ergens verwachting van hebt, ontstaat er hoop. Hoop die wordt verwoord in genoemd lied, nu inclusief de slotregels:

„Die hoop moet al ons leed verzachten.

Komt reisgenoten, ’t hoofd omhoog!

Voor hen, die ’t heil des Heeren wachten

Zijn bergen vlak en zeeën droog.

O zaligheid niet af te meten,

O vreugd, die alle smart verbant!

Daar is de vreemd’lingschap vergeten

En wij, wij zijn in ’t Vaderland!”

Dat is een hoopvol perspectief!

Peter Schalk is fractievoorzitter van de SGP in de Eerste Kamer. Dit artikel is een verkorte weergave van de toespraak die hij op 18 september hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Hoop voor de zorg

De Residentie Pauze Dienst is een waardevolle traditie die de verbinding tussen geloof, politiek en samenleving levend houdt. Bedankt dat ik u vanmiddag mag meenemen in een onderwerp dat in het hart van deze driehoek zetelt. Het thema dat ik aangereikt heb gekregen, is Hoop voor de zorg. Het is verleidelijk om in deze overdenking ook te verwijzen naar de Barmhartige Samaritaan. Vooruit, dan doe ik dat toch! Pas gisteren kreeg ik mee dat ds. Blenk hetzelfde thema had gekozen.

Begrijpelijk, want in dit verhaal is immers een schoolvoorbeeld van zorg aan de orde dat tweeduizend jaar na dato nog altijd actueel is. In aansluiting op zijn bijdrage haal ik voor deze overdenking vier punten naar voren uit de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. Aansluitend kijk ik naar wat deze inzichten betekenen voor mijn persoonlijke inzet in de uitdagingen van de zorg in onze samenleving.

Punt één: Wat betekent zorg tegenover mijn naaste voor mij persoonlijk?

Punt twee: welke spiegel wordt ons voorgehouden?

Punt drie: heeft zorg een onbegrensd karakter?

Punt vier: hoe krijgt zorg verstandig vorm?

Om met punt één te beginnen: wat betekent zorg voor mij persoonlijk tegenover mijn naaste?

Het verhaal van de Barmhartige Samaritaan staat voor mij persoonlijk in de context van een levend geloof. Van dienstbaarheid. Dit wereldberoemde verhaal is het antwoord van Jezus op een kenner van de Joodse wetten die Hem op de proef stelde. Deze wetgeleerde schudde de theorie moeiteloos uit zijn mouw. Laten we kijken naar Lucas 10 vers 27. In de Willibrord-vertaling, die ik als katholiek graag citeer, zegt de man:

Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf.

Kortom, geloof in de verticale relatie met God gaat samen met liefde voor mensen in de horizontale relatie. Het een kan niet zonder het ander. Maar wat betekent deze zorg voor de naaste? Hoop voor de zorg is er wanneer wij allen, hoe verschillend onze overtuigingen ook zijn, beseffen dat zorg onze individuele positie betreft en tegelijk boven ons uitstijgt, ons door acties van mensen met elkaar verbindt als mensheid.

Dan punt twee: welke spiegel wordt ons voorgehouden?

De Barmhartige Samaritaan nodigt ons namelijk uit om in de spiegel te kijken. Die notie dreigen we uit het oog te verliezen. Want als wij het in Nederland over zorg hebben, kijken we in de eerste plaats niet naar onszelf. In plaats van in de spiegel te kijken, wenden we ons als vanzelfsprekend naar de overheid. Het is voor ons zo natuurlijk om van ons af te kijken, dat we vergeten dat zorg in de eerste plaats een beroep doet op onszelf. In een samenleving waarin de overheid een dominante rol inneemt, is de verticale relatie tussen overheid en burger de maatstaf voor voorzieningen. Maar als het debat vooral gaat over een optimale organisatie van zorg en de balans tussen kosten en baten van het stelsel, dreigen we iets uit het oog te verliezen. Namelijk dat de horizontale relatie tussen mensen aan de basis staat van goede zorg. Ons mens zijn is in het geding. Dat is wat het Nieuwe Testament ons in deze gelijkenis in de eerste plaats voorhoudt. Als wij onze naasten niet zien als persoon, hoe kunnen wij dan verwachten dat de overheid die mensen rangschikt met een burgerservicenummer garant staat voor goede zorg. De overheid is de spiegel van de samenleving. Als wij met elkaar niet in de spiegel kijken, kan de overheid alleen nog een wegkijkende samenleving weerspiegelen. Hoop voor de zorg is er als mensen hun medemensen zien staan. Als ze hen zien liggen in hun onmacht en bereid zijn om zelf aan de zorg bij te dragen. De verticale relatie als spiegel van de horizontale verhouding in de tweede plaats.

Vervolgens punt drie: heeft zorg een onbegrensd karakter?

Nu kan ik me voorstellen dat het gaat kriebelen. Want spreekt uit het voorbeeld van de Barmhartige Samaritaan vervolgens niet bij uitstek de oproep tot zorg voor de hele wereld? Is een gelovige, is een mens die in de spiegel kijkt en de handen uit de mouwen wil steken niet geroepen de zorg voor alles en iedereen op zich te nemen? Ook daarvoor reflecteer ik aan de hand van dit verhaal. Natuurlijk besef ik dat een gelijkenis niet tot in het oneindige kan worden doorgetrokken. Want elke vergelijking leidt vroeg of laat schipbreuk. Dat laat onverlet dat ik terugkom op de relatie tussen mensen onderling en die tussen burgers en de staat. Want ook daar biedt Lucas 10 een waardevol inzicht. Een prikkelend inzicht. Wellicht een idee dat ongemakkelijk schuurt. In Bijbels perspectief ligt in liefde voor de naaste een opdracht besloten die primair aan particulieren is geadresseerd. We zijn Atlas niet, de titaan die het gewicht van de hele wereld op zijn schouders moest dragen. Dat was trouwens een straf. Wat Jezus hier de schriftgeleerde voorhoudt, is geen straf. Het is een opdracht die een mens kan vervullen door zijn diepste menszijn aan te spreken. Het is een opdracht om zelf lief te hebben. Dat staat haaks op het optuigen van een statelijke zorgatlas met zoveel bijlagen dat de samenleving als geheel uit zijn rugband kraakt. De Barmhartige Samaritaan kwam iemand tegen op zijn pad. Hij verzorgde een medemens, een vijand van zijn volk zelfs, die hij aantrof. Maar hij werd niet belast met de ongelimiteerde zorg voor alle reizigers tussen Jeruzalem en Jericho. Hoop voor de zorg vraagt om respect voor natuurlijke grenzen die er zijn om verantwoord zorg te kunnen verlenen.

Punt vier betreft de vraag: hoe krijgt zorg verstandig vorm?

Het voorbeeld van de Barmhartige Samaritaan is ook brandend actueel als we kijken naar de manier waarop de zorg wordt verleend. We gaan zien dat zorg iets anders is dan lukraak aanrommelen onder de mantel van de liefde. In Lucas 10, vers 33 en 34, staat geschreven:

Hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee denariën tevoorschijn, gaf ze aan de waard en zei: Zorg goed voor hem, en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.

De brandende actualiteit zit in de praktische, doordachte aanpak van de reiziger langs deze linke route tussen Jeruzalem en Jericho. Het is een voorbeeld van zorg die zonder bureaucratie en stapel managementlagen direct ten goede komt aan de patiënt. Onze Samaritaan kon doen wat nodig was zonder innovatieve pilot uit het Integraal Zorgakkoord. Goede zorg betekent ook inzien wanneer je het zelf niet af kunt. Onze samenleving kan niet zonder systemen. Geen zorg kan zonder systeem. Maar de kerngedachte bij de werking van ieder systeem is dat de mens, de patiënt, de cliënt voorop staat. De ideale lijn van zorg is er een die zo min mogelijk obstakels heeft tussen behoefte, vraag en vervulling. In deze gelijkenis betekent de systeemvraag dat de herberg wordt ingeschakeld. Het is een vervolg op de nuchtere benadering bij het verlenen van zorg. Met de waard wordt een zakelijke transactie gemaakt. Hij krijgt geen blanco cheque. De munten die hij krijgt, vertegenwoordigen twee keer het dagloon van een goedbetaalde arbeider. Voor die vergoeding wordt een zakelijke dienst afgesproken. Als de Barmhartige Samaritaan zijn portemonnee had leeggeschud, zou hij voortaan als de Arme Samaritaan door het leven gaan. Dan kan hij niet terugkomen om zo nodig meer zorg op zich te nemen. Medemenselijkheid vanuit het hart komt het beste tot zijn recht wanneer deze verstandig wordt uitgeoefend met het hoofd. Hoop voor de zorg is er wanneer we behalve ons hart ook ons hoofd laten spreken. Dat in de vierde plaats.

Ik vat de vier punten samen. In de kern kom ik dan op de volgende overwegingen.

  1. Wat betekent zorg tegenover mijn naaste voor mij persoonlijk? Hoop voor de zorg is er

wanneer we onze individuele positie als uitgangspunt nemen en tegelijk beseffen dat die ons in verbondenheid tot samenleving maken.

  1. Welke spiegel wordt ons voorgehouden? Hoop voor de zorg is er als wij onze naasten in de spiegel zien als persoon, in plaats van weg te kijken naar de overheid.
  2. Heeft zorg een onbegrensd karakter? Hoop voor de zorg is er, wanneer we beseffen dat er natuurlijke kaders zijn voor de zorg.
  3. Hoe krijgt zorg verstandig vorm? Hoop voor de zorg is er wanneer we behalve ons hart ook ons hoofd laten spreken en weloverwogen zorg verlenen.

Wat mij betreft zijn dat een paar inzichten die we aan het verhaal van de Barmhartige Samaritaan

kunnen ontlenen. We kunnen die toepassen op de uitdagingen waarvoor onze zorg staat. Als politica en woordvoerder zorg probeer ik dat ook. Want het is al te gemakkelijk om vanuit de ivoren toren in Den Haag voor mensen te besluiten wat zij zouden moeten willen. Vanuit onze verticale relatie

waarin wij ons net iets hoger achten dan de gewone burger. Om in die positie mensen in een systeem te duwen van anonieme overheidszorg waarnaar zij zich moeten schikken. Zonder mensen als mens te zien. En dat is naar mijn overtuiging juist cruciaal. Dat ik de horizontale relatie in het oog houd. Want als ik als politica kijk wat de overheid kan doen, moet doen, is dat omdat ik me afvraag welke zorg mijn moeder zou willen. Wat mijn buurman nodig heeft. Waar de lerares van mijn zoontje bij is gebaat. Wat hebben zij nodig om zorg te krijgen die aansluit bij een maatschappij die ook samenleving is? Hoe kunnen wij verzorgenden, verpleegkundigen en artsen in staat stellen hun liefdevolle werk goed uit te voeren? Dat doen we, daarvan ben ik overtuigd, door hen te faciliteren in hun vakmanschap en inzet. Dat doen we dus niet door hen als radertjes te beschouwen in een anoniem systeem. Daarom is het nodig om als overheid ook te weten wanneer zorg verandert in bemoeizucht. En daarmee zijn we al een heel eind op weg in ons land. Door het optuigen van een technocratisch systeem waarmee wij zorgprofessionals overbelasten en patiënten en cliënten uit het oog verliezen. Tot in het diepste van mijn zijn geloof ik dat zowel politiek als staat nooit de individuele relatie kunnen vervangen. Welke systemen wij uit onze ivoren toren ook optuigen, systemen kunnen nooit de gemeenschap vervangen. En die gemeenschap, die horizontale relatie, daarin vind ik de hoop voor de zorg. Want uiteindelijk hoop ik, nee geloof ik, dat wij allen een Barmhartige Samaritaan in ons hebben, die alleen maar de ruimte nodig heeft om te kunnen zorgen.

Onze zorg heeft toekomst. Dat hoop ik niet alleen, ik ben daarvan overtuigd. Dank u wel.

Nicki Pouw-Verweij was Tweede Kamerlid voor JA21. Dit artikel is een samenvatting van haar  toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 20 juni in de Waalse Kerk in Den Haag.

Hoop voor het onderwijs

Bijzonder om hier met elkaar te mogen zijn. Goed om elkaar te treffen, rond de woorden van onze God, in gebed voor elkaar en voor ons land. Belangrijk om ons te blijven realiseren dat het niet in alle landen op de wereld in deze vrijheid mogelijk is. Wat mooi om te zien dat ook de jeugd, waar we het vanmiddag in bijzonder over hebben, in grote getale aanwezig is. Welkom aan jullie, jongens en meisjes. Ik hoop dat jullie vandaag iets mogen meekrijgen van wat er in deze stad, Den Haag, dagelijks plaatsvindt. Misschien zien of horen jullie wel dingen die jullie je de rest van je leven zullen bijblijven.

We hebben het vanmiddag over ‘Hoop voor het onderwijs’. Ik kon niet anders dan allereerst denken aan onze Heere Jezus, die vaak over kinderen sprak, ook mét hen sprak en hen zegende. “Laat de kinderen bij mij komen”, zei Hij, “en verhindert ze niet. Want voor hen is het Koninkrijk van de hemel”. En hij plaatste een kind midden tussen de discipelen en drukte hen op het hart: “Wie niet wordt als een kind kan mijn discipel niet zijn.” Het is dus onze Heer zelf die kinderen een bijzondere plaats gaf. De Zoon van God koos ervoor om tussen kinderen te zitten en hen te onderwijzen.

Maar de Heere Jezus is vandaag niet meer in ons midden. Althans, we zien hem niet, hij is niet lijfelijk aanwezig. En de wereld waarin wij nu leven is heel anders dan in de tijd dat hij op aarde was. Om ons heen razen auto’s en vliegtuigen, mensen op de hele wereld zijn met elkaar verbonden via het internet. Nieuws is er altijd en overal. Ook de scholen zijn anders dan toen. Goed georganiseerd. Vol handige en slimme hulpmiddelen. Kinderen en jongeren worden klaargestoomd om onderdeel te worden van de samenleving waarin ze terecht zullen komen. We meten hun prestaties. We geven les en bijles. We spannen ons in om het maximale uit onze kinderen te halen. We zien ze opgroeien en hun plek innemen in de maatschappij. We zijn blij en trots als ze goed terechtkomen.

En toch. Het lijkt helemaal niet zo goed te gaan. In de Tweede Kamer wordt met regelmaat gesproken over het mentale welzijn van kinderen, jongeren, studenten. Sommige cijfers zijn schrikbarend, verdrietig makend. Kinderen hebben op steeds jongere leeftijd en in hogere aantallen te maken met depressieve gevoelens. Er wordt in ons land meer geld aan jeugdzorg besteed dan ooit tevoren. Schoolprestaties staan onder druk. De lockdowns tijdens de corona-crisis hebben ook onder kinderen sporen nagelaten.

Het onderwijs heeft het lastig. Op veel plaatsen is er een tekort aan leraren. Beleidsmakers proberen met allerlei plannen het tij te keren. De laatste ‘Staat van het Onderwijs’ laat zien dat basisvaardigheden als taal en rekenen achterblijven en dat stress onder leerlingen toeneemt.

Ondertussen lijkt onze samenleving verder te verruwen en te polariseren. De kinderarmoede neemt toe. In de wereld om ons heen zijn er oorlogen en natuurrampen. Mensen vluchten en komen ons land binnen, in de hoop op een veiligere toekomst voor hun kinderen.

Wat nu? Hoe moeten we verder? Is er nog wel ‘hoop voor het onderwijs’? Het korte en meest bondige antwoord is: ja. Ja natuurlijk, er is wel degelijk nog heel veel hoop voor het onderwijs. Waarom dan? Ik noem u twee redenen.

In de eerste plaats is die hoop te vinden in de manier waarop wij in ons land het onderwijs hebben georganiseerd. Dat is terug te leiden naar wat we ‘de vrijheid van onderwijs’ noemen. Vastgelegd in artikel 23 van onze Grondwet. Dat begint als volgt: “Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering. Het geven van het onderwijs is vrij, …” Het is een unieke situatie in de wereld dat een overheid zowel de openbare alsook de scholen met een specifieke levensbeschouwelijke grondslag op dezelfde manier betaalt. Dat biedt kansen, en handvatten voor hoop.

Die vrijheid zorgt er namelijk voor dat er in Nederland een veelkleurig palet aan scholen is ontstaan in de loop der tijd. Ieder van die scholen is een kleine samenleving op zichzelf. Op school ontmoeten leraren en leerlingen elkaar. Vanuit gedeelde waarden worden leerlingen voorbereid op hun verdere leven. Ze mogen zich vormen en ontwikkelen en zo tot bloei komen. De school vormt op die manier een minisamenleving die van groot belang zal zijn voor de rest van het leven van de leerling. En al die leerlingen van al die scholen vormen straks de samenleving van morgen. In al zijn diversiteit en veelkleurigheid.

De vrijheid van onderwijs in ons land zorgt ervoor dat er scholen mogen worden opgericht rond een geloofsovertuiging. Bijvoorbeeld, en in Nederland is dat nog steeds bij het merendeel van de scholen het geval, vanuit het christelijk geloof. Dat biedt aan het onderwijs de kans om leerlingen niet alleen vaardigheden aan te leren, maar ook om zich te ontwikkelen als mens in een wereld die door God gemaakt is. Om hen te leren dat en hoe ze burgers zijn van het Koninkrijk der Nederlanden, maar ook dat uiteindelijk alles veilig is in de handen van de Koning der Koningen.

Die vrijheid van onderwijs is iets om zuinig op te zijn. Iets om hoop uit te putten en niet bij de pakken te gaan neerzitten. Maar het vraagt wel onze onverdeelde aandacht. Want het huidige politieke klimaat in Nederland ziet de vrijheid van onderwijs niet meer als een vanzelfsprekendheid. Beleidsmakers zoeken naar wegen om vanuit Den Haag het onderwijs te kunnen aansturen. Met de beste bedoelingen, dat mag gezegd, maar wel onwetend of negerend dat daarmee de unieke veelkleurigheid van de Nederlands samenleving wordt aangetast. Onder politici gaan steeds vaker geluiden op om de vrijheid van onderwijs aan te passen. Ze lijken niet te doorzien dat ze daarmee, hopelijk onbedoeld, een weg inslaan richting onderwijs waarbij iedere leerling geacht wordt hetzelfde te denken en te vinden. Negerend dat het een fundamenteel recht is van ouders om hun kinderen op te voeden op de manier zoals zij graag willen.

Het is aan ons om te blijven pleiten voor ruimte voor scholen om hun onderwijs zo in te vullen zoals zij vinden dat het goed is voor hun leerlingen. Het is aan ons om te blijven opstaan voor de vrijheid van onderwijs, omdat we ervan overtuigd zijn dat op die manier kinderen kunnen opbloeien en opgroeien als zelfstandige individuen die zijn toegerust voor de samenleving. Die in die samenleving hun plek kunnen innemen tussen andersdenkenden, anders gestemden, anders gekleden, anders gelovigen. Die op school een vast fundament hebben meegekregen en juist daarom in staat zijn om in de wereld hun handen uit te reiken naar de mensen om hen heen. Het is aan de politiek, het is aan mij, om met alles wat ik geven kan hier in Den Haag, deze vrijheid van onderwijs te verdedigen.

In de tweede plaats is de hoop voor het onderwijs te vinden in dat wat we onze kinderen en jongeren mogen meegeven. Het onderwijs zélf is onze hoop. We mogen aan onze kinderen blijven uitleggen dat datgene wat we waarnemen met onze ogen niet het enige is. We lazen vandaag in Psalm 78 de opdracht en aansporing daartoe, want, zo staat er: “Zo zou het volgende geslacht ervan weten, en zij die nog geboren moesten worden zouden het weer aan hun kinderen vertellen. Dan zouden zij op God vertrouwen, Gods grote daden niet vergeten en zich richten naar zijn geboden.” (NBV)

Op deze manier heeft onze Schepper het in ons neergelegd. Door onderwijs leren wij wie Hij is. Door onderwijs leren wij wie we zelf zijn. Door onderwijs leren we wie onze naaste is. Door onderwijs leren we naar Hem op te zien. Door onderwijs onthouden we dat we niet uit onszelf zijn maar uit Hem. Door onderwijs blijven we daaraan vasthouden, ook als de vogels het zaad soms proberen weg te pikken. Door onderwijs geven we dat wat we in genade ontvingen weer door aan de volgende generaties. Door onderwijs heeft onze Heere Jezus zelf ons de wereld ingezonden met de boodschap van bevrijding toen Hij zei tegen zijn discipelen: “Ga dan heen, onderwijs al de volken, en leer hen alles wat ik u geboden heb in acht te nemen”. Het was Jezus die ons leerde om te onderwijzen in de Hoop.

Redenen dus om hoop te hebben voor het onderwijs. We hebben in ons land nog steeds een uniek systeem waar we heel zuinig op moeten zijn. En we hebben in al die eeuwen die achter ons liggen, door al die generaties heen, het onderwijs in de Hoop overgedragen gekregen. Rijkdom die we in handen hebben en die we met goede moed mogen overdragen.

We mogen de hoop voor het onderwijs nooit opgeven. Hoe zwaar de omstandigheden ook worden, hoe moeilijk het soms mag zijn. We mogen weten dat we geroepen zijn om dat wat wij zelf van onze leraren leerden weer door te geven aan onze kinderen. En we mogen weten dat Jezus er nog iets bij zei, bij zijn opdracht aan ons om onderwijs te geven: “En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld.”

Nico Drost is Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 16 mei in de Waalse Kerk in Den Haag.

 

Hoop voor onze bestuurders

´Mozes verkiest de zeventig oudsten.` Het is een reusachtig schilderij van maar liefst 5 bij 13 meter.  Het is te vinden in het ontvangstpaleis van Koning Willem-Alexander op de Dam in Amsterdam.  Dit paleis is oorspronkelijk gebouwd als stadhuis. Het doek beslaat de hele achterwand van de voormalige vroedschapskamer, ook wel Mozeszaal genoemd.

Het schilderij verbeeldt de gebeurtenissen, zoals die vermeld zijn in Numeri 11. Mozes moet, op weg naar het beloofde land, van de Heere zeventig oudsten aanstellen als medebestuurders. God zal hen bij de tabernakel bekwaammaken door Zijn Geest op hen te leggen. Zij ontvangen de gave van de profetie. De kanttekenaren zeggen erover: door de ingeving van de Heilige Geest verkondigen zij de grote deugden en daden van God.

Op het schilderij zien we  een woestijnvlakte, met de tabernakel op de achtergrond. Er zijn palmbomen en tenten zichtbaar. Mozes staat er met uitgestrekte armen temidden van de Israëlieten.

De opdracht voor het schilderij kwam van het vroedschap. Dat was  een raad van 36 wijze mannen uit de bevolking, die de vier burgemeesters van advies moesten dienen.  Het doek werd in 1736 en 1737 geschilderd door Jacob de Wit.

Wat zou het eigenlijk met die leden van de vroedschap gedaan hebben, als zij naar dit indrukwekkende schilderij keken?

De gemeente Amsterdam heeft daar wel een opvatting over. De website vermeldt:  zo zagen de leden van de vroedschap zich graag.  Als vertegenwoordigers van het volk, die met Gods goedkeuring waren aangesteld.

Dat klinkt toch wel alsof de leden zich op hun ambt nogal lieten voorstaan. Hun hoge roeping was een onderstreping van hun eigen belangrijke positie. Ze waren niet zomaar eenvoudige volksvertegenwoordigers, maar hadden de goedkeuring van boven.

Wie zal zeggen of dit bij die en gene niet inderdaad zo heeft gespeeld. Maar misschien waren er onder die 36 wijze mannen ook wel degelijk die heel anders naar het schilderij keken. Mensen, die vooral het gewicht van hun verantwoordelijkheid tegenover God en hun stadsgenoten voelden. Mannen die beseften: besturen, wat kan dát moeilijk zijn.

Wist Mozes daar niet over mee te praten? Steeds maar dat gemopper bij die tocht door de woestijn. Vroeger was alles beter, zei het volk. In Egypte had je tenminste nog lekker eten. En dan maar even vergeten wat voor zwaar werk en barre omstandigheden daar vérder allemaal niet waren.

Wat een tegenstand heeft Mozes ondervonden. Elke keer weer een motie van wantrouwen vanuit het volk! Bijna gestenigd. Nee, hij ging  echt niet naast zijn schoenen lopen door zijn Goddelijke roeping. Maar die roeping gaf hem wel steun en houvast, als hij bepaald niet op het applaus van zijn volksgenoten kon rekenen in het leiden van het volk. Verlegenheid en moeite, ook in het bestuur, kunnen ook steeds weer terugbrengen bij de Koning der Koningen.

Ik zie in gedachten een ander lid van het vroedschap naar het schilderij turen en denken:  wat bijzonder, dat de Heere Mozes tegemoet komt. Hij heeft zijn nood bij God  geklaagd dat het werk hem zo zwaar valt. “Ik alleen kan al dit volk niet dragen; want het is mij te zwaar.” (vers 14) Mozes krijgt hulp om de last samen te dragen. Nee, het door God geroepen zijn, betekent niet dat je alles alléén moet doen. Het is waardevol om verantwoordelijkheden te delen, bevoegdheden over te dragen.

Je zou daarom ook kunnen zeggen: juist deze geschiedenis is een grote les in bescheidenheid. Daarbij komt: Mozes wordt in de Bijbel zo eerlijk getekend als een gewoon mens. Zeker, hij was zachtmoedig, maar hij kon ook driftig en boos zijn. Geen supermens. Geen superbestuurder.  Een gewoon, kwetsbaar mens.

Weet u wat míj zo opvalt in dit schilderij?

Dat er zoveel licht op te zien is. Wat een overvloedig licht van Boven, dat neerdaalt naar beneden. Biedt dát geen hoop in tijden van crisis? Wat moet dat bemoedigend voor Mozes zijn geweest, dat de Heere tot hem zei, dat Zijn Hand niet verkort is. Hij is de HEERE, de almachtige God! De God die wonderen werkt. Die wegen baant, waar wij ze niet meer zien.

Wát een licht van Boven. Het is Pasen geweest. De meerdere Mozes, de opgestane Levensvorst heeft alle macht in hemel en op aarde. Jezus Christus is levend in alle eeuwigheid. In dit machtige perspectief verbleken alle aardse posities.

Naar boven moeten we kijken, om licht en wijsheid, ook in het bestuur. Laten we eerlijk zijn: de overheidshand is vaak wel verkort. Juist als we denken dat we van alles naar onze hand kunnen zetten, valt het vaak tegen. Het maakbaarheidsdenken houdt onvoldoende rekening met de gebrokenheid van alle dag, met de doornen en distels die er nog altijd volop zijn. Wat meer bescheidenheid kan geen kwaad.

Wat bestuurders, wat politici ook nu zeker nodig hebben, is de profetie waar de wijze Koning Salomo in Spreuken 29 vers 18 over spreekt. “Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot.” Als er geen verkondiging is, geen Bijbels licht over wat goed en kwaad is, wat recht en onrecht is, dan raakt een volk losgeslagen, dan vervalt het tot bandeloosheid. Wie alleen naar benéden kijkt, komt in de duisternis terecht. Het licht komt van Boven.

Zien we het niet terug in de debatten over huwelijk en seksualiteit, over abortus als mensenrecht over steeds verdergaande stappen rond euthanasie ? Wie meent geen Bijbelse grond nodig te hebben om op te staan, wie genoeg denkt te hebben aan gezond verstand – die komt bedrogen uit. Gezond verstand alleen houdt het niet tegenover radicaal vrijheidsdenken, tegenover ongebreideld zelfontplooiingsdenken, dat losgezongen is van de Schrift.

Daarom nog één keer: licht van Bóven hebben we nodig, om te zien waar het op aankomt. Zoals Groen van Prinsterer ruim een eeuw na het schilderij van Jacob de Wit, optekende in zijn Narede van vijfjarige strijd: “Er is slechts één licht dat duisternis en vals licht beide wegnemen kan: het Woord van Hem, die zich het Licht der wereld heeft genoemd.” Hoop voor bestuurders, in crisistijd?

Zeker, door omhoog te kijken. Hij heeft een arm met macht, Zijn Hand heeft groot vermogen!

Kees van der Staaij is fractievoorzitter namens de SGP in de Tweede Kamer. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 18 april in de Waalse Kerk in Den Haag.

Overheid, geef boeren duidelijkheid en ruimer tijdpad

Boeren hebben te maken met onrecht, onmacht en onduidelijkheid. Toekomstperspectief ontbreekt en 2030 als stip op de horizon is onrealistisch. De overheid moet daarom snel daadkracht tonen en hoop bieden.

Hij zat naast mij als inspreker, een boer. Met grote, eeltige handen, maar gebroken. Gebroken door de boodschap van 0 procent stikstofuitstoot in 2030. Tijdens dezelfde commissievergadering zat een dame van een natuurorganisatie al een tijd richting mij te seinen dat het antwoord afgekapt moest worden, toen het ging over de kwaliteit van de terreinbeherende organisaties (TBO’s). Een kleine schets van de huidige situatie: wanhoop bij boeren, zelfverzekerdheid bij natuurorganisaties en onrust en gemis aan daadkracht bij de overheid. Dat alles neemt niet weg dat we natuurlijk zorgvuldig moeten omgaan met de schepping.

 

Stikstofkaart

Langs drie lijnen is de huidige situatie voor boeren te schetsen: onrecht, onmacht en onduidelijkheid. Tijdens de totstandkoming van de natuurwetging is onvoldoende geluisterd naar en gesproken met de boeren. Ook is de stand van de natuur per gebied niet voor iedereen inzichtelijk. Na de oorlog waren de boeren de redders. Zorgen ze nu voor de ondergang?

De onmacht is voelbaar en merkbaar in de gesprekken met boeren. De nadelige effecten van de beruchte stikstofkaart op de financiering die boeren nodig hebben, zijn fors en belemmeren toekomstperspectief. Er staat echter nog niets tegenover. Daarnaast is het jaartal 2030 onrealistisch. Met steun van de overheid hebben twee generaties de boerenbedrijven tot nu toe opgebouwd. Moeten de boeren dan binnen zeven jaar aan nieuwe wettelijke eisen van de overheid kunnen voldoen? Dat is niet reëel!

Daarnaast hebben de boeren en de politiek te maken met een zeer sterk georganiseerde lobby vanuit de natuurorganisaties. Als die zich zorgen maken om de natuur wereldwijd, moeten ze toch ook beseffen dat de boeren in Nederland ontzettend efficiënt zuivel produceren. Recente cijfers geven aan dat er voor elke in Nederland verdwijnende koe in Duitsland drie en op het zuidelijk halfrond zeven koeien moeten terugkomen om dezelfde hoeveelheid zuivel te kunnen produceren. Ook de opkomende maakbaarheidsgedachte als het gaat om de natuur krijgt bij de boeren lang niet altijd de handen op elkaar. De ontwikkeling van veenmosrietlanden bijvoorbeeld loopt via een natuurlijk proces dat zelfs over twintig nog niet is afgerond.

Mist

De onduidelijkheid is nog erger en vreet aan de boeren. De stikstofkaart is eerst gedropt en vervolgens teruggetrokken, maar de mist blijft hangen. Verder wordt er al maanden gesproken over ”piekbelasters”, maar over de vraag wanneer precies een boer een piekbelaster is, komt in april pas duidelijkheid. Ook over de manier waarop metingen worden gedaan en de gegevens die ze opleveren, komen er steeds meer vragen. Kortom: onzekerheid en onrust.

Om bijvoorbeeld stikstof te kunnen reduceren, moeten er gebiedsplannen worden opgesteld. Daarin speelt de vraag: wat willen we met het landelijk gebied in een bepaalde regio? In sommige gebieden wordt al maanden gewerkt aan een plan, maar heeft de provincie hom nog kuit gegeven. Dit terwijl de plannen (of de aanzet daarvoor) wel in juni ingeleverd moeten worden bij het Rijk.

Worden boeren zo niet lam gemaakt? Neemt het ziekteverzuim onder hen hierdoor niet fors toe? Als overheid moeten we ervoor uitkijken dat het hele stikstofproces gaat lijken op het uitroken van boeren.

Verkiezingsuitslag

Lichtpuntjes zijn er zeker. De door BBB gewonnen verkiezingen van 15 maart zouden een zorgvuldig reflectiemoment moeten opleveren en moeten resulteren in een ruimer tijdpad. Niet 2030 moet de stip op de horizon zijn, maar minstens 2035. En dat hoeft de bouwproductie niet meer in de weg te staan dan de onrealistische 2030-doelen. Over veel onderwerpen moet snel duidelijkheid komen voor de boeren en ook de vissers. De overheid mag geen proefballonnen of goedbedoelde voorafjes presenteren als ze kan voorzien dat de impact daarvan enorm zal zijn. En als er op basis van de juiste data veranderingen nodig zijn, laat dan ook de bijbehorende regelingen juist zijn. Dus in geen geval onteigening onder dwang. De verkiezingsuitslag vergroot ondertussen de kans op meer ruimte en geld én meer steun voor innovatie op boerenbedrijven.

Naast dit alles mogen we hopen en bidden dat de boeren en vissers met Job kunnen zeggen: „De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd.” Hiermee wil ik niets afdoen van de enorme impact van het huidige beleid op boeren en vissers. Moge de Heere hen net als Job hierna dubbel willen zegenen.

De echte hoop voor boeren en vissers en voor ons allemaal heeft betrekking op het eeuwige leven. Op de nieuwe aarde zullen onteigening, onmacht, onrecht en onduidelijkheid ontbreken. Daar is de hoop werkelijkheid geworden. In het licht daarvan is alle moeite in dit leven maar tijdelijk. Daartegenover staat het eeuwig met God mogen zijn.

Laten we nu echter bidden om kracht en wijsheid voor de overheid in deze ingewikkelde en zorgelijke tijd. Opdat de overheid Gods dienares is, boeren, vissers en ons allemaal ten goede.

Gerard van den Breevaart is Statenlid namens de SGP in Zuid-Holland. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 21 maart in de Waalse Kerk in Den Haag.

Gelaat van vluchteling zet ons aan tot moreel handelen

De vluchteling, die in zijn levensfase van onvolkomenheid op zoek is naar geborgenheid en een thuis, is een mens zoals wij. We zijn geroepen om als rentmeesters onze gaven aan te wenden, juist voor de meest kwetsbaren.

De vluchtelingenproblematiek is een onderwerp dat de politiek steeds bezighoudt. Hoe gaan we om met de bijna 90 miljoen mensen die wereldwijd niet meer thuis kunnen blijven? De Bijbelse oproep tot gastvrijheid en zorg voor de vreemdeling is helder, al staat deze soms op gespannen voet met andere reële zorgen, zoals veiligheid, welvaart, draagkracht en de grenzen van barmhartigheid.

We hebben te maken met een tijdgeest waarin men zich afvraagt of er niet een punt is bereikt waar opvang van vluchtelingen niet langer vanzelfsprekend is. Dit vermoeden wordt gevoed door een wereldbeeld waarin ervan uitgegaan wordt dat wat wij zorgvuldig hebben opgebouwd, zoals welvaart, cultuur, vrede en veiligheid, onder druk staat en bedreigd wordt door ”de ander”.

Maar is dat wel zo? Is Nederland een optelsom van door onszelf gegenereerd succes en eigen verworvenheden? Als dat waar is, dan wordt impliciet ook verondersteld dat zij die oorlog en geweld ontvluchten en aan de poorten kloppen medeschuldig zijn aan hun situatie. Dit (neo)liberale, meritocratische denken, waarin je zelf verantwoordelijk bent voor je positie, hangt in de westerse lucht en wij worden allen, in meerdere of mindere mate, daardoor bedwelmd. Is het inderdaad zo dat wat ons gegeven is ons gewoon toekomt?

Genade

Gods Woord waarschuwt tegen dit soort denken: „Dwaal niet, mijn geliefde broeders! Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer” (Jakobus 1:16-17).

Waar onze wieg stond, onze familie, onze vrijheden en wat ons is toevertrouwd, zijn goede gaven. Telkens een geschenk, simpelweg genade, waar we niet iets voor hebben kunnen doen. Zo moeten we ook ons leven blijven zien: een gave die in vrijheid gedeeld mag worden met de ander. De vluchteling, die in zijn levensfase van onvolkomenheid op zoek is naar geborgenheid en een thuis, is een mens zoals wij. We zijn geroepen om als rentmeesters onze gaven aan te wenden, juist voor de meest kwetsbaren. Wie dat niet meer kan zien, dwaalt.

Hart van dankbaarheid

In de huidige tijdgeest worden deze gaven van boven steeds meer verward met verworvenheden: die hebben we zelf verkregen en die moeten daarom beschermd worden tegen de ander. Door ons denken te vernieuwen en terug te gaan naar een hart van dankbaarheid zijn we in staat om de vreemdeling recht te doen.

De Bijbel roept ons daartoe op: „U mag het recht van de vreemdeling en de wees niet buigen, en u mag het kleed van een weduwe niet in onderpand nemen, maar u moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de Heere, uw God, u vandaar verlost heeft. Daarom gebied ik u dit te doen” (Deuteronomium 24:17-18).

Gelaat van de ander

Dit recht van de vreemdelingen is onbuigbaar, omdat er een dieperliggend recht onder ligt: het recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid. Die is intrinsiek het kenmerk van het mens-zijn en dus onafhankelijk van de nationaliteit of de fysieke of sociale gesteldheid van een persoon. Of je nu Oekraïner of Syriër bent, man of vrouw, christen of moslim, je bent van even veel waarde. Deze gedachte is nationaal en internationaal juridisch verankerd, maar is allereerst geboren uit het hart van God zelf, die ieder mens naar Zijn evenbeeld heeft gemaakt. Dan is het ook niet zo verwonderlijk dat God, de Schepper van de kosmos, zich vereenzelvigt met juíst de vreemdeling. Recht doen aan de ander is recht doen aan God.

De joodse filosoof Emmanuel Levinas beschreef een ethiek waarin de nood van de ander centraal staat. Het is in het gelaat en de ogen van de ander dat wij aangesproken worden en aangezet worden tot moreel handelen. Kan dat de reden zijn waarom we soms geneigd zijn om vluchtelingen het liefst ver weg, in ieder geval niet lokaal onder ons, te willen hebben? Kan het zijn dat we diep van binnen weten dat, als we een vluchteling in de ogen kijken, wij door God zelf aangezet worden tot handelen?

Bevrijd van zelfzucht

Hoe kunnen we ons weer laten raken door de vluchteling? Zie opnieuw de woorden van de Heere: „U moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de Heere, uw God, u vandaar verlost heeft.” Doordat God mens werd en Jezus als vreemdeling is verstoten, verdrukt en vernietigd, kunnen wij, die zelf ooit vreemdelingen waren voor God, Hem naderen. Omdat Hij onze angsten droeg, zijn wij bevrijd van onze zelfzucht en kunnen wij de ander met liefde naderen. En als we dichtbij genoeg komen om de ander in de ogen te kunnen kijken, zien we: de Heere is met ons.

De auteur is Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 21 februari in de Waalse Kerk in Den Haag.