Uw wil geschiede

Het zijn slechte tijden! Het zijn moeilijke tijden! Dat zeggen de mensen tenminste. Laten we liever goed leven, dan worden de tijden vanzelf goed. Wij zijn de tijden. Zoals wij zijn, zo zijn de tijden.’ Dat schreef Augustinus zo’n 1700 jaar geleden. De luisteraar van vandaag de dag kan er een soort maakbaarheid in horen. Maar dat is absoluut niet de strekking van deze woorden. Het brengt midden in een Romeins Rijk dat ten onder gaat, in een uiterst tumultueuze tijd, terug naar de kern. Wie ben je? Waar vertrouw je op, of beter op Wie vertrouw je en hoe leidt je je leven? Juist in een tijd die gekenmerkt werd door geweld, door invallen van vreemde volken, door een uiteenvallende Pax Romana. In die tijd van onrust schrijft de oude kerkvader deze woorden.

Dit weekend hebben we allen met angst en beven de ernstige ontwikkelingen in Israël gevolgd. Het Iraanse Ayatollah-regime liet opnieuw zien wat de drijfveren zijn. Een haat tegen Israël, tegen het Joodse volk. Al jaren wordt geweld aangemoedigd via proxies; Hamas en Hezbollah, nu ook rechtstreeks. Het zijn woelige tijden, we zien geopolitiek van alles veranderen. Rusland viel Oekraïne binnen en de oorlog aan de rand van ons continent duurt voort, met een agressieve agenda die niet gericht is op de vrede van zelfstandige volken. We zien op allerlei plaatsen hoe sterke leiders het vertrouwen van het volk krijgen, maar weinig meer hebben van de Koning in psalm 72. De geopolitieke spanningen en de internationale vrede die, ook steeds dichterbij huis, almaar verder onder druk komt te staan.

En ook binnen eigen landgrenzen ervaren we zoveel diepe nood en gebrokenheid… We zien een samenleving waarin het morele failliet pijnlijk zichtbaar wordt wanneer we de afschuwwekkende toename van antisemitisme opmerken. Ik denk aan Barbara Barend, die pas op de radio zei: ‘Ik ben soms wel bang. Helaas moet ik zeggen dat ik… Ik ben niet bang, maar ik ben soms wel waakzaam.’

Ik denk ook aan het Rapport ‘Blind voor mens en recht’, waarin terecht harde woorden klinken over een overheid die mensen en hun rechten onvoldoende beschermt. We zien een overheid die soms mensen onbedoeld vermorzelt. We zien systemen die niet doen waarvoor ze zijn bedacht, maar die juist kwetsbare mensen keihard raken.

We ervaren dagelijks iets van dat spanningsveld. Het zijn op zoveel plekken moeilijke tijden. Ja, ‘wij mensen zijn de tijden’, en de huidige omstandigheden laten ook zien wat dat betekent. Maar dat is niet het héle verhaal. Want als we een ding zeker weten, dan is het wel dat de tijden uiteindelijk niet van de mensen zijn. Ze zijn in Gods hand. We weten dat er een God is die regeert, die almachtig is.

We bidden, met de woorden van het Onze Vader, dat Gods wil zal geschieden, maar dan kijken we om ons heen en zie we vooral zoveel menselijke wil, zoveel krachten die zich verzetten tegen Gods goede bedoelingen voor de wereld.

En toch… Vandaag staan we stil bij de prachtige bede in het onze Vader. ‘Uw wil geschiedde.’ Het is voor mij opnieuw zo’n moment dat je de blik omhoog heft. Dat je bedenkt dat psalm 2 waar is, het woeden van de vvolken, met leiders met al hun plannen en plannetjes. Omhoog kijken, het is een én toch!

Al tweeduizend jaar lang hebben christenen, dwars door pandemieën, oorlogen en hongersnoden heen, steeds vastgehouden aan die Hoop. Dat we in goede Handen zijn, dat er een Koninkrijk was, is én komt! Deze christelijke hoop is geen vergeefse hoop. Ze is een anker, dat ons tegelijk zowel stevig wortelt in deze aardse wereld die schreeuwt om vrede en gerechtigheid alsook bewust maakt van het feit dat God de wereld op een dag gaat verlossen.

Paulus schrijft hier ook over, in Romeinen 8:24 (HSV): ‘Want in de hoop zijn wij zalig geworden. Hoop nu die gezien wordt, is geen hoop. (…) Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.’ We zijn dus zaaiende mensen, die met volharding het goede proberen te doen in déze hoop, dat God de wereld eens zal verlossen. En wie met open ogen leeft, vangt zo nu en dan al glimpen op van het komende Koninkrijk, wanneer ‘de tijden’ definitief zullen opgaan in Gods toekomst.

Daar gaat ook het Onze Vader over. Ik benoemde het al: in het gebed dat de Here Jezus ons leert, zit een eerlijke erkenning. Een erkenning dat het hier op aarde nog niet is zoals God het heeft bedoeld. Wat een onvoorstelbaar groot voorrecht is het dan dat Jezus ons Zelf leert bidden dat iets van Gods wil op deze gebroken aarde zichtbaar mag worden. Dat zijn almacht zichtbaar wordt. Dat Hij regeert.

Wie het Onze Vader herhaaldelijk bidt, mag dan soms iets proeven van Gods almacht. Soms werkt God wonderen op ons gebed. Maar wie biddend leeft, ontdekt ook dat God langzaam zijn eigen hart verandert, om het tot vruchtbare grond te maken. Soms verhoort God gebeden op een wijze die geen mens had kunnen bedenken en beweegt Hij daarvoor hemel en aarde. Maar vaker nog werkt Hij in het verborgene, ook in het hart van de bidder zelf; schept Hij bewogenheid in het hart van wie tot Hem bidt. Zo wordt de bidder zelf soms Gods genadige antwoord op zijn eigen gebed. In dat verband spreken mensen soms van ‘gevaarlijke gebeden’, omdat het risico bestaat dat God tegen de bidder zegt: ‘En wat nu als jij zelf opstaat om iets te doen?’ Dan wordt het bidden én werken. Mensen ontvangen een verantwoordelijkheid om op te staan, op weg te gaan.

Christenen zijn geroepen om biddend te staan in de gebrokenheid van deze wereld. Op die plekken waar de aarde nog zo weinig lijkt op de hemel. Laat ons meer op de plekken van het ‘Kyrie’ zijn, waar de wereld in nood verkeert. Heer ontferm U. Soms kunnen we zomaar overweldigd raken door de pijn en de gebrokenheid. Wat is het dan troostrijk dat Paulus in hetzelfde gedeelte waar ik eerder uit citeerde, schrijft dat de Geest Zelf voor ons pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom. 8:26).

Maar juist wanneer de bron van onze eigen woorden is opgedroogd, kunnen we ook terugvallen op de woorden die de Here Jezus ons Zelf gegeven heeft in het Onze Vader.

Dit kostbare gebed is opgedeeld in twee delen met elk drie verzoeken. In het midden van het gebed vinden we het scharnierpunt: ‘op aarde zoals in de hemel.’ De eerste helft van het gebed richt onze blik omhoog, op de hemel: ‘Uw naam’, ‘Uw Koninkrijk’, ‘Uw wil.’ Uw, uw, uw. De voornaamwoorden zeggen eigenlijk alles: ze betrekken ons op God en zijn werk. In de tweede helft van het gebed verlegt de Here Jezus de focus naar de wereld waarin wij leven, de aarde die zucht. Met de laatste drie gebedsverzoeken leert Jezus ons om God vrijmoedig te vragen of Hij zich over ons wil ontfermen: ‘Geef ons, vergeef ons, leid ons…’ Ons, ons, ons. Dat zou je bijna niet durven zeggen in de protestantse traditie, maar blijkbaar luistert God, door ons gebed, opnieuw naar onze nood en die van de wereld. Wat een wonder.

Het bijzondere is dat Jezus ons niet leert te bidden voor onze eigen, individuele nood alleen: we bidden om “ons” brood. En dus gaan onze gebeden bewust of onbewust uit naar de plekken waar mensen moeten vechten om het kleine beetje voedsel dat er is. Als we bidden dat God “ons” niet in verzoeking leidt, dan bidden we dat God de wereld behoedt voor oorlogszucht, voor geweldsuitspattingen, voor hebzucht. Voor die tekenen van deze tijd waar ik in het begin over sprak.

“Uw wil geschiede”. Dat betekent ten slotte ook dat Gods wil onze eigen wil ver te boven gaat. ‘Hoger dan de wolken reikt uw trouw, o Heer.’ Steeds wanneer ik dit mag bidden, is dat ook een terugvallen op zijn wijsheid, vooral wanneer ik het zelf niet meer weet. Met dit gebed belijden we: ‘Uw wil is beter.’

In Gouda, waar ik woon, wordt steevast een kerkklok geluid wanneer het Onze Vader gebeden wordt. Wat vind ik dat een krachtig symbool. Ik weet nog dat ik thuis was toen een van mijn kinderen ziek was. Toen hoorde ik die klok luiden en wist ik: het Onze Vader wordt gebeden. En ook in de huiskamer bid je dan  mee. Op zo’n moment klinkt dat kleine klokje in de kerktoren, wijzend naar de hemel en daarmee zegt het als het ware: ‘Er is een God! Er is heil. En zijn wil zal geschieden.’

Ik zag hier in deze kerk ook het Franse opschrift aan de muur, dat in het Nederlands betekent: ‘Zijn wil zal geschieden.’ De kerkgangers hier hebben dat door al die eeuwen heen gezien. We mogen het ook wekelijks horen, in dit land dat gestempeld is door christelijke waarden. Maar allermeest mogen we het met elkaar bidden, tot die grote dag dat zijn wil volledig zal geschieden, dat er vrede is en recht. Dat de tranen van de ogen worden gewist. En dat de kleinen en de groten juichend voor zijn troon staan. Augustinus sprak erover. De reformatie sprak erover. Elke generatie gaat vanuit die kracht steeds voort. En wij mogen het doen: uitzien naar die grote dag. En tot die tijd zullen we onze grote Koning volgen.

Mr. M.H. Bikker is lijsttrekker van de Tweede Kamerfractie van de ChristenUnie. Dit is haar toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 16 april in de Waalse Kerk in Den Haag.

Onze Vader die in de hemelen zijt

Wat een voorrecht om op dit moment in uw midden te mogen zijn. Amper 500 meter hier vandaan vergadert gisteren en vandaag de Eerste Kamer. We voeren een intensief en beladen debat over de zogenoemde spreidingswet. En alle begrijpelijke belangstelling voor dat debat zorgt nog eens voor extra reuring in de doorgaans zo kalme senaat. Daarom voelt deze Waalse kerk op dit moment even als een Waalse oase. Een beetje Elim aan het Noordeinde. Een plek om samen met u op adem te komen, de lofzang gaande te houden, elkaar te ontmoeten, na te denken over Gods Woord en Zijn aangezicht te zoeken in gebed. Heerlijk dat dat kan en dank dat u er bent.

In deze pauzedienst staan we stil bij de aanhef van het Onze Vader, die overbekende woorden “Onze Vader, die in de hemelen zijt”. Het zijn de openingswoorden van het gebed waarvan we in de kerk terecht zeggen dat Christus Zelf het ons geleerd heeft. Matheus schrijft erover in het zesde hoofdstuk van het naar hem genoemde Bijbelboek. Christus geeft onderwijs aan een hele menigte mensen die Hem gevolgd is. Hij heeft de zaligsprekingen uitgesproken, de verantwoordelijkheid van het zijn van zout en licht uitgelegd, Zijn visie gegeven op de wet en de traditie en gesproken over het geven van liefdegaven.

En dan komt Christus op het onderwerp bidden. Heel treffend – en veelzeggend – is dat Hij, nog voor hij de menigte en ons de woorden van het gebed leert, als het ware de randvoorwaarden voor het bidden schetst. Niet bidden om door mensen gezien en geprezen te worden, zoek liever de stilte van je binnenkamer op. Geen omhaal van woorden in de hoop daardoor verhoord te worden, spreek liever als een kind na wat je is aangereikt.

Het zijn randvoorwaarden die vermanen en Christus vindt het kennelijk heel hard nodig om die vermaningen vooraf te geven. En wie eerlijk is snapt dat ook wel. Door de mensen gezien en geprezen willen worden, omhaal van woorden… 500 meter hier vandaan hebben we daar zomaar meer dan een handje van. En u misschien af en toe ook wel.

Diezelfde randvoorwaarden zijn echter niet alleen een vermaning, maar krijgen ook iets heel ontspannends en weldadigs door wat er over God gezegd wordt. Je hoeft je niet groter en vromer voor te doen dan je bent, want je Vader in de Hemel ziet je ook wel in het verborgene. En Gods luisterende oor voor je gebed hoef je niet te verdienen met een verbaal kunstwerk, want zelfs nog voordat je je mond open doet weet je Vader wat je nodig hebt.

Driemaal wordt in de aanloop naar het gebed door Christus al gesproken over “uw Vader”. En daarmee is de toon gezet. Christus leert ons God aan te spreken als onze Vader. Voor ons klinkt dat inmiddels soms nauwelijks meer bijzonder, maar ik vermoed dat dat voor de menigte destijds wel anders was. De aanduiding van God als vader komt in het Oude testament vrijwel niet voor en ik vertel u geen nieuws als ik erop wijs dat veel joden ook nu nog uit eerbied de Godsnaam niet uitspreken, maar God aanduiden als bijvoorbeeld ‘Adonai’. In onze Bijbelvertalingen herkennen we dat op de plekken waar God als HEERE wordt aangeduid of – zoals hier in de Waalse kerk – als ‘L’Eternel’, de eeuwige.

De eerbied en het ontzag voor Gods heiligheid en majesteit die in dat soort aanduidingen besloten liggen zijn naar mijn idee heel waardevol. Je plaats kennen en opzien naar de Eeuwige, de Schepper van hemel en aarde, maakt bescheiden en afhankelijk. Tegelijk is het Christus Zelf die ons niet een suggestie doet, maar ronduit aanspoort – “Gij dan, bidt aldus (…)” – om God als Vader aan te roepen. En omdat Hij het zegt doen we het ook. Eigenlijk zoals we zingen in de berijming van het Gebed des Heeren: “Wij roepen U in Uwe Zoon, die voor ons heeft genoeg gedaan, als onze Vader need’rig aan.” Die formulering over ‘genoeg gedaan’ klinkt anno 2024 wat ongelukkig, alsof Christus nu wel eens genoeg gedaan heeft, maar u begrijpt wel dat het een taalkundige verknutseling is van de genoegdoening door Christus, de volkomen verzoening van al onze zonden. Alleen door Christus dus: Onze Vader.

Om ons bij de hemelse les te houden voegt Hij er wel meteen aan toe “Die in de hemelen zijt.” Met die woorden erkennen we God in Zijn eeuwigheid, Zijn almacht en in Zijn wegen en gedachten die zoveel hoger zijn dan de onze. Dat doet me denken aan die mooie formulering in een bekend lied van Sela: “Onnoembaar aanwezig deelt U mijn bestaan”. Heel persoonlijk en heel dichtbij – in Christus ‘Immanuel, God met ons’ en door de Heilige Geest zelfs ‘God in ons’ – maar tegelijkertijd ‘in de hemelen’. God de Vader blijft God de Vader.

Christus leert ons om het gebed te beginnen met ‘onze’ Vader. En als ik het goed heb maakt die toevoeging ‘onze’ ook deel uit van de grondtekst. Elders in de Bijbel zien we dat Christus het heeft over ‘Mijn Vader’ en God aanspreekt als ‘Vader’, dus de toevoeging ‘onze’ is een bewuste keuze en heeft ons iets te zeggen. Wat ik ervan leer is: God wil in Christus mijn vader zijn, heel persoonlijk, maar niet exclusief.

God heeft een wereldwijd vaderhart. Zelfs als je hem helemaal alleen achter de gesloten deur van je binnenkamer aanroept is Hij ‘onze Vader’. Je deelt Hem zogezegd met anderen en dat maakt je dus ook op een hele bijzondere, diepe, blijvende manier verbonden met anderen. Kinderen van één Vader.

Hier maak ik even de overstap naar de politiek. Er was een tijd dat vaderlijkheid, patriarchale trekken in het openbaar bestuur gekoesterd en soms zelfs gewenst werden. Met waardering en verwachting werd gesproken over ‘Vadertje Drees’ en ‘Vadertje staat’. De Russen hadden hun ‘Vadertje Tsaar’ en wij onze ‘Vader des vaderlands’. Dat patriarchale, dat overigens ook al snel regentesk en bevoogdend wordt, waarderen veel mensen tegenwoordig heel anders, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ook in onze dagen behoefte bestaat aan een overheid die steun en houvast geeft, die oog heeft voor wie het niet redden, die luistert naar hen die anders niet gehoord worden. Een overheid die wat weg heeft van de vader uit dat liedje van Paul van Vliet, tot een jaar geleden een vertrouwde verschijning in de buurt van deze Waalse kerk: “Veilig achterop, bij vader op de fiets. Vader weet de weg en ik weet nog van niets. Veilig achterop, ik ben niet alleen. Vader weet de weg, vader weet waarheen.”

Iets van wat ik maar even die ‘vaderwens’ noem zie ik ook terug in de uitslagen van de verkiezingen in de voorbije jaren. En begrijp me goed, ik ga dat hier niet partijpolitiek afpellen, maar het geeft bestuurders en politici in alle overheidslagen wel een hele grote verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid om zogezegd voor op die fiets te zitten. “Vader weet de weg, vader weet waarheen”. Ga er maar aan staan. Dat is een verantwoordelijkheid die ons allen eigenlijk heel wat maatjes te groot is. En van sommige vaders – en moeders – in de politiek wordt dezer dagen naar mijn idee zelfs bovenmenselijk veel verwacht, al dan niet op basis van hun eigen verkiezingsbeloften. Dat is uiterst kwetsbaar en breekbaar.

En juist daarom is het goed om hier te zijn, in de Waalse oase, om God de Heere aan te roepen als onze Vader, om te belijden dat Hij werkelijk die Vader is die de weg weet, om Zijn zegen te vragen voor al die politieke vaders en moeders die het in eigen kracht niet kunnen maar dat al te vaak niet willen erkennen en om eer te geven aan de Zoon die de woorden sprak die op de gevel van dit kerkgebouw staan en gericht zijn tot iedereen die ze maar lezen en horen wil: “Venez à moi vous tous qui êtes fatigués et chargés et je vous soulagerai”. “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”. Dat is op adem komen in de oase van onze Vader.

Hendrik-Jan Talsma is Eerste Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 16 januari in de Waalse Kerk in Den Haag.

Hoop voor het onderwijs

Bijzonder om hier met elkaar te mogen zijn. Goed om elkaar te treffen, rond de woorden van onze God, in gebed voor elkaar en voor ons land. Belangrijk om ons te blijven realiseren dat het niet in alle landen op de wereld in deze vrijheid mogelijk is. Wat mooi om te zien dat ook de jeugd, waar we het vanmiddag in bijzonder over hebben, in grote getale aanwezig is. Welkom aan jullie, jongens en meisjes. Ik hoop dat jullie vandaag iets mogen meekrijgen van wat er in deze stad, Den Haag, dagelijks plaatsvindt. Misschien zien of horen jullie wel dingen die jullie je de rest van je leven zullen bijblijven.

We hebben het vanmiddag over ‘Hoop voor het onderwijs’. Ik kon niet anders dan allereerst denken aan onze Heere Jezus, die vaak over kinderen sprak, ook mét hen sprak en hen zegende. “Laat de kinderen bij mij komen”, zei Hij, “en verhindert ze niet. Want voor hen is het Koninkrijk van de hemel”. En hij plaatste een kind midden tussen de discipelen en drukte hen op het hart: “Wie niet wordt als een kind kan mijn discipel niet zijn.” Het is dus onze Heer zelf die kinderen een bijzondere plaats gaf. De Zoon van God koos ervoor om tussen kinderen te zitten en hen te onderwijzen.

Maar de Heere Jezus is vandaag niet meer in ons midden. Althans, we zien hem niet, hij is niet lijfelijk aanwezig. En de wereld waarin wij nu leven is heel anders dan in de tijd dat hij op aarde was. Om ons heen razen auto’s en vliegtuigen, mensen op de hele wereld zijn met elkaar verbonden via het internet. Nieuws is er altijd en overal. Ook de scholen zijn anders dan toen. Goed georganiseerd. Vol handige en slimme hulpmiddelen. Kinderen en jongeren worden klaargestoomd om onderdeel te worden van de samenleving waarin ze terecht zullen komen. We meten hun prestaties. We geven les en bijles. We spannen ons in om het maximale uit onze kinderen te halen. We zien ze opgroeien en hun plek innemen in de maatschappij. We zijn blij en trots als ze goed terechtkomen.

En toch. Het lijkt helemaal niet zo goed te gaan. In de Tweede Kamer wordt met regelmaat gesproken over het mentale welzijn van kinderen, jongeren, studenten. Sommige cijfers zijn schrikbarend, verdrietig makend. Kinderen hebben op steeds jongere leeftijd en in hogere aantallen te maken met depressieve gevoelens. Er wordt in ons land meer geld aan jeugdzorg besteed dan ooit tevoren. Schoolprestaties staan onder druk. De lockdowns tijdens de corona-crisis hebben ook onder kinderen sporen nagelaten.

Het onderwijs heeft het lastig. Op veel plaatsen is er een tekort aan leraren. Beleidsmakers proberen met allerlei plannen het tij te keren. De laatste ‘Staat van het Onderwijs’ laat zien dat basisvaardigheden als taal en rekenen achterblijven en dat stress onder leerlingen toeneemt.

Ondertussen lijkt onze samenleving verder te verruwen en te polariseren. De kinderarmoede neemt toe. In de wereld om ons heen zijn er oorlogen en natuurrampen. Mensen vluchten en komen ons land binnen, in de hoop op een veiligere toekomst voor hun kinderen.

Wat nu? Hoe moeten we verder? Is er nog wel ‘hoop voor het onderwijs’? Het korte en meest bondige antwoord is: ja. Ja natuurlijk, er is wel degelijk nog heel veel hoop voor het onderwijs. Waarom dan? Ik noem u twee redenen.

In de eerste plaats is die hoop te vinden in de manier waarop wij in ons land het onderwijs hebben georganiseerd. Dat is terug te leiden naar wat we ‘de vrijheid van onderwijs’ noemen. Vastgelegd in artikel 23 van onze Grondwet. Dat begint als volgt: “Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering. Het geven van het onderwijs is vrij, …” Het is een unieke situatie in de wereld dat een overheid zowel de openbare alsook de scholen met een specifieke levensbeschouwelijke grondslag op dezelfde manier betaalt. Dat biedt kansen, en handvatten voor hoop.

Die vrijheid zorgt er namelijk voor dat er in Nederland een veelkleurig palet aan scholen is ontstaan in de loop der tijd. Ieder van die scholen is een kleine samenleving op zichzelf. Op school ontmoeten leraren en leerlingen elkaar. Vanuit gedeelde waarden worden leerlingen voorbereid op hun verdere leven. Ze mogen zich vormen en ontwikkelen en zo tot bloei komen. De school vormt op die manier een minisamenleving die van groot belang zal zijn voor de rest van het leven van de leerling. En al die leerlingen van al die scholen vormen straks de samenleving van morgen. In al zijn diversiteit en veelkleurigheid.

De vrijheid van onderwijs in ons land zorgt ervoor dat er scholen mogen worden opgericht rond een geloofsovertuiging. Bijvoorbeeld, en in Nederland is dat nog steeds bij het merendeel van de scholen het geval, vanuit het christelijk geloof. Dat biedt aan het onderwijs de kans om leerlingen niet alleen vaardigheden aan te leren, maar ook om zich te ontwikkelen als mens in een wereld die door God gemaakt is. Om hen te leren dat en hoe ze burgers zijn van het Koninkrijk der Nederlanden, maar ook dat uiteindelijk alles veilig is in de handen van de Koning der Koningen.

Die vrijheid van onderwijs is iets om zuinig op te zijn. Iets om hoop uit te putten en niet bij de pakken te gaan neerzitten. Maar het vraagt wel onze onverdeelde aandacht. Want het huidige politieke klimaat in Nederland ziet de vrijheid van onderwijs niet meer als een vanzelfsprekendheid. Beleidsmakers zoeken naar wegen om vanuit Den Haag het onderwijs te kunnen aansturen. Met de beste bedoelingen, dat mag gezegd, maar wel onwetend of negerend dat daarmee de unieke veelkleurigheid van de Nederlands samenleving wordt aangetast. Onder politici gaan steeds vaker geluiden op om de vrijheid van onderwijs aan te passen. Ze lijken niet te doorzien dat ze daarmee, hopelijk onbedoeld, een weg inslaan richting onderwijs waarbij iedere leerling geacht wordt hetzelfde te denken en te vinden. Negerend dat het een fundamenteel recht is van ouders om hun kinderen op te voeden op de manier zoals zij graag willen.

Het is aan ons om te blijven pleiten voor ruimte voor scholen om hun onderwijs zo in te vullen zoals zij vinden dat het goed is voor hun leerlingen. Het is aan ons om te blijven opstaan voor de vrijheid van onderwijs, omdat we ervan overtuigd zijn dat op die manier kinderen kunnen opbloeien en opgroeien als zelfstandige individuen die zijn toegerust voor de samenleving. Die in die samenleving hun plek kunnen innemen tussen andersdenkenden, anders gestemden, anders gekleden, anders gelovigen. Die op school een vast fundament hebben meegekregen en juist daarom in staat zijn om in de wereld hun handen uit te reiken naar de mensen om hen heen. Het is aan de politiek, het is aan mij, om met alles wat ik geven kan hier in Den Haag, deze vrijheid van onderwijs te verdedigen.

In de tweede plaats is de hoop voor het onderwijs te vinden in dat wat we onze kinderen en jongeren mogen meegeven. Het onderwijs zélf is onze hoop. We mogen aan onze kinderen blijven uitleggen dat datgene wat we waarnemen met onze ogen niet het enige is. We lazen vandaag in Psalm 78 de opdracht en aansporing daartoe, want, zo staat er: “Zo zou het volgende geslacht ervan weten, en zij die nog geboren moesten worden zouden het weer aan hun kinderen vertellen. Dan zouden zij op God vertrouwen, Gods grote daden niet vergeten en zich richten naar zijn geboden.” (NBV)

Op deze manier heeft onze Schepper het in ons neergelegd. Door onderwijs leren wij wie Hij is. Door onderwijs leren wij wie we zelf zijn. Door onderwijs leren we wie onze naaste is. Door onderwijs leren we naar Hem op te zien. Door onderwijs onthouden we dat we niet uit onszelf zijn maar uit Hem. Door onderwijs blijven we daaraan vasthouden, ook als de vogels het zaad soms proberen weg te pikken. Door onderwijs geven we dat wat we in genade ontvingen weer door aan de volgende generaties. Door onderwijs heeft onze Heere Jezus zelf ons de wereld ingezonden met de boodschap van bevrijding toen Hij zei tegen zijn discipelen: “Ga dan heen, onderwijs al de volken, en leer hen alles wat ik u geboden heb in acht te nemen”. Het was Jezus die ons leerde om te onderwijzen in de Hoop.

Redenen dus om hoop te hebben voor het onderwijs. We hebben in ons land nog steeds een uniek systeem waar we heel zuinig op moeten zijn. En we hebben in al die eeuwen die achter ons liggen, door al die generaties heen, het onderwijs in de Hoop overgedragen gekregen. Rijkdom die we in handen hebben en die we met goede moed mogen overdragen.

We mogen de hoop voor het onderwijs nooit opgeven. Hoe zwaar de omstandigheden ook worden, hoe moeilijk het soms mag zijn. We mogen weten dat we geroepen zijn om dat wat wij zelf van onze leraren leerden weer door te geven aan onze kinderen. En we mogen weten dat Jezus er nog iets bij zei, bij zijn opdracht aan ons om onderwijs te geven: “En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld.”

Nico Drost is Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 16 mei in de Waalse Kerk in Den Haag.

 

Gelaat van vluchteling zet ons aan tot moreel handelen

De vluchteling, die in zijn levensfase van onvolkomenheid op zoek is naar geborgenheid en een thuis, is een mens zoals wij. We zijn geroepen om als rentmeesters onze gaven aan te wenden, juist voor de meest kwetsbaren.

De vluchtelingenproblematiek is een onderwerp dat de politiek steeds bezighoudt. Hoe gaan we om met de bijna 90 miljoen mensen die wereldwijd niet meer thuis kunnen blijven? De Bijbelse oproep tot gastvrijheid en zorg voor de vreemdeling is helder, al staat deze soms op gespannen voet met andere reële zorgen, zoals veiligheid, welvaart, draagkracht en de grenzen van barmhartigheid.

We hebben te maken met een tijdgeest waarin men zich afvraagt of er niet een punt is bereikt waar opvang van vluchtelingen niet langer vanzelfsprekend is. Dit vermoeden wordt gevoed door een wereldbeeld waarin ervan uitgegaan wordt dat wat wij zorgvuldig hebben opgebouwd, zoals welvaart, cultuur, vrede en veiligheid, onder druk staat en bedreigd wordt door ”de ander”.

Maar is dat wel zo? Is Nederland een optelsom van door onszelf gegenereerd succes en eigen verworvenheden? Als dat waar is, dan wordt impliciet ook verondersteld dat zij die oorlog en geweld ontvluchten en aan de poorten kloppen medeschuldig zijn aan hun situatie. Dit (neo)liberale, meritocratische denken, waarin je zelf verantwoordelijk bent voor je positie, hangt in de westerse lucht en wij worden allen, in meerdere of mindere mate, daardoor bedwelmd. Is het inderdaad zo dat wat ons gegeven is ons gewoon toekomt?

Genade

Gods Woord waarschuwt tegen dit soort denken: „Dwaal niet, mijn geliefde broeders! Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer” (Jakobus 1:16-17).

Waar onze wieg stond, onze familie, onze vrijheden en wat ons is toevertrouwd, zijn goede gaven. Telkens een geschenk, simpelweg genade, waar we niet iets voor hebben kunnen doen. Zo moeten we ook ons leven blijven zien: een gave die in vrijheid gedeeld mag worden met de ander. De vluchteling, die in zijn levensfase van onvolkomenheid op zoek is naar geborgenheid en een thuis, is een mens zoals wij. We zijn geroepen om als rentmeesters onze gaven aan te wenden, juist voor de meest kwetsbaren. Wie dat niet meer kan zien, dwaalt.

Hart van dankbaarheid

In de huidige tijdgeest worden deze gaven van boven steeds meer verward met verworvenheden: die hebben we zelf verkregen en die moeten daarom beschermd worden tegen de ander. Door ons denken te vernieuwen en terug te gaan naar een hart van dankbaarheid zijn we in staat om de vreemdeling recht te doen.

De Bijbel roept ons daartoe op: „U mag het recht van de vreemdeling en de wees niet buigen, en u mag het kleed van een weduwe niet in onderpand nemen, maar u moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de Heere, uw God, u vandaar verlost heeft. Daarom gebied ik u dit te doen” (Deuteronomium 24:17-18).

Gelaat van de ander

Dit recht van de vreemdelingen is onbuigbaar, omdat er een dieperliggend recht onder ligt: het recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid. Die is intrinsiek het kenmerk van het mens-zijn en dus onafhankelijk van de nationaliteit of de fysieke of sociale gesteldheid van een persoon. Of je nu Oekraïner of Syriër bent, man of vrouw, christen of moslim, je bent van even veel waarde. Deze gedachte is nationaal en internationaal juridisch verankerd, maar is allereerst geboren uit het hart van God zelf, die ieder mens naar Zijn evenbeeld heeft gemaakt. Dan is het ook niet zo verwonderlijk dat God, de Schepper van de kosmos, zich vereenzelvigt met juíst de vreemdeling. Recht doen aan de ander is recht doen aan God.

De joodse filosoof Emmanuel Levinas beschreef een ethiek waarin de nood van de ander centraal staat. Het is in het gelaat en de ogen van de ander dat wij aangesproken worden en aangezet worden tot moreel handelen. Kan dat de reden zijn waarom we soms geneigd zijn om vluchtelingen het liefst ver weg, in ieder geval niet lokaal onder ons, te willen hebben? Kan het zijn dat we diep van binnen weten dat, als we een vluchteling in de ogen kijken, wij door God zelf aangezet worden tot handelen?

Bevrijd van zelfzucht

Hoe kunnen we ons weer laten raken door de vluchteling? Zie opnieuw de woorden van de Heere: „U moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de Heere, uw God, u vandaar verlost heeft.” Doordat God mens werd en Jezus als vreemdeling is verstoten, verdrukt en vernietigd, kunnen wij, die zelf ooit vreemdelingen waren voor God, Hem naderen. Omdat Hij onze angsten droeg, zijn wij bevrijd van onze zelfzucht en kunnen wij de ander met liefde naderen. En als we dichtbij genoeg komen om de ander in de ogen te kunnen kijken, zien we: de Heere is met ons.

De auteur is Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 21 februari in de Waalse Kerk in Den Haag.

Wees als christen tot zegen in verkruimelde samenleving

Het zijn onbestemde tijden, waarin de samenleving een extra beroep op ons doet. Om naar elkaar om te zien en om als gezegende mensen de zegen van God en ”het goede nieuws” door te geven.

De onlinegokmarkt was opengesteld en heel Nederland moest dat weten. Goed nieuws, leek de reclame te zeggen. Je maakt kans op geld, op winnen, nog meer geld, weer winnen. Dat is het beeld dat als paradijs op aarde wordt voorgesteld. En iedereen weet hoe vatbaar de mens daarvoor is, jongeren en mensen in een financieel ongemakkelijke situatie nog meer. De onlinegokmarkt heeft al veel te veel jonge mensen tot het verspelen van hun tijd en geld gebracht. Ik hoop dat we er snel vanaf zijn.

Hieraan moest ik denken bij het lezen van die machtige woorden van Paulus in Romeinen 1. Er is een groot contrast tussen gokreclame en die eeuwenoude woorden. Ook Paulus zegt: goed nieuws! De blijde boodschap. Die is niet gericht op hebzucht, onmatigheid en de kortstondigheid van een geluksmoment, maar op reddende kracht, op geloof voor elke dag en op wat eeuwig van waarde is. Paulus zet de kern van het Evangelie in twee verzen neer (1:16-17). Daarmee bracht hij het reddende Evangelie naar Europa.

Eeuwen later was de Romeinenbrief opnieuw tot zegen. In 1514 was Luther een college aan het voorbereiden in een torenkamertje. Hij bestudeerde de Romeinenbrief. En wat worstelde Luther juist met deze tekst. Hij was bang voor het begrip ”rechtvaardigheid” in zijn relatie met God. Hij had zelfs een pelgrimstocht naar Rome gemaakt om van zijn aanklagende geweten af te komen. Maar niets en niemand kon hem helpen. Gods rechtvaardigheid is eisend van aard, dacht Luther. Maar toen hij Romeinen 1:17 las („De rechtvaardige zal leven door het geloof”), zag Luther het opeens: God schenkt om niet de rechtvaardigheid door Zijn Zoon. Geen eigen verdienste, niet de wet, maar alleen het geloof.

”Niet alleen”

De samenleving benadrukt voortdurend dat je geluk afhangt van wat je hebt of presteert of van wat anderen over je zeggen. Als woordvoerder volksgezondheid werd ik in het afgelopen jaar al snel geconfronteerd met de forse achteruitgang van de mentale gezondheid onder jongeren. Jongeren ervaren angst om te falen en druk om te presteren en de beste keuzes te maken. Om te voldoen aan het meritocratische ideaal: door hard te werken en jezelf te ontplooien haal je alles uit het leven. De ruimte om te vallen, van fouten te leren, opnieuw te proberen en genade te vinden, lijkt bijna geen optie.

Tegelijk ontving ik berichten over toenemende eenzaamheid. De coronatijd heeft gemeenschappen soms verder verkruimeld. Verbinding is op veel plekken geen vanzelfsprekendheid. Gelukkig gingen juist de kerken aan de slag met het programma ”Niet alleen”. Want deze tijd confronteert ons met wat er gebeurt als verbindingen wegvallen en omzien naar elkaar geen vanzelfsprekendheid is.

Tot afgehaakt gemaakt

Dit jaar werd de ”Atlas van Afgehaakt Nederland” gepresenteerd. Afhaken betekent hierin vaak: niet meer mee kunnen. De rapporteurs schreven: „Vergelijkbaar met het hedendaagse spraakgebruik over slavernij, waarin ”slaven” ”tot slaaf gemaakten” heten, zou men kunnen stellen dat ”afgehaakten” ”tot afgehaakt gemaakten” moeten worden genoemd. Mensen zijn niet doelbewust afgehaakt, maar afgehaakt gemaakt. Door turbulente maatschappelijke veranderingen. Door de meritocratische normen van de kennissamenleving. Door het verdwijnen van beroepen, opleidingen en tradities. Door economische structuurverschuivingen en braindrain uit krimpregio’s. Niet door een complot van ”de elites”, al is er in de afgelopen neoliberale decennia wel een opvallende kortsluiting opgetreden tussen hoogopgeleid en laagopgeleid, met bedoeld en onbedoeld een gebrek aan empathie en mededogen.” Een vlijmscherpe analyse van hoe ons land aan het uiteenvallen is.

Opvallend in het rapport is ook de aaneengesloten strook vanuit het midden van het land richting het noordoosten waarin veel mensen aangeven vertrouwen te hebben in de medemens. In het oosten van het land springt het vrijwilligerswerk eruit. Ook de kleinere gemeenten in Oost-Brabant en de protestantse Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden hebben relatief veel vrijwilligers. In grote lijnen is de eenzaamheidskaart het spiegelbeeld van de vrijwilligerskaart.

In het christelijk-sociale denken hebben we weinig op met dat meritocratische ideaal. Juist omdat we weten dat ieder mens door God geschapen is en daarmee beelddrager is van zijn Maker. In het gelaat van de ander ontmoet je iets van die Maker. Zo hebben de eeuwen door christenen zich ingezet voor goed onderwijs, goede zorg en verbondenheid in de samenleving. In tijden van secularisatie staat die verbondenheid echter onder druk.

Micha 6

De Atlas van Afgehaakt Nederland onderstreept het belang van gemeenschappen. Niet om de ongelijkheid verder te laten bestaan, zou ik willen toevoegen. Juist als we de ander hoog houden, hebben we ook recht te doen. Paulus schrijft in de Romeinenbrief over de gerechtigheid van God, die iets laat proeven van het Koninkrijk van God. Daarin heersen gerechtigheid en vrede, is de vreugde over het samenzijn compleet en ontvangt God alle eer.

Op 16 oktober was het Micha Zondag. In Micha 6 staat onze opdracht treffend verwoord. „Waarmee zal ik de Heer tegemoet gaan en mij buigen voor de hoge God? Zal ik Hem tegemoet gaan met brandoffers, met eenjarige kalveren? (…) Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is. En wat vraagt de Heere van u, anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God” (Micha 6:6 en 8). Dit is voor mij de opdracht die voortvloeit uit het geloof. Niet om gerechtvaardigd te worden, wel om recht te doen, in dankbaarheid voor de geschonken rechtvaardigheid.

Zegen

Het zijn onbestemde tijden. Dat merken de mensen die toch al veel tegenslag kennen het meest. Daarom is het nodig dat de overheid daadwerkelijk een schild voor de zwakken is en dat hulp op de goede plek terechtkomt. Het is onze plicht om honger en diepe armoede waar mogelijk te voorkomen. De samenleving doet nu een extra beroep op ons. Op naar elkaar om te zien. Om de energiebonus weg te geven, als we die niet nodig hebben. Om mee te doen met acties tegen eenzaamheid.

Voor die samenleving hebben we geweldig nieuws: alleen geloof, alleen de Bijbel, alleen genade. Die zijn genoeg. Dit nieuws bracht Luther op een wissel die ons hele continent gestempeld heeft. Het is nog steeds van onuitsprekelijke betekenis. Met goede moed en een rijke boodschap mogen we recht brengen aan mensen in de knel, bijdragen aan verbondenheid en als gezegende mensen de zegen van God doorgeven.

De auteur is Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een verkorte weergave van de toespraak die zij op 18 oktober hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Vrede vergt moed en uitzien naar ontmoeting

Vriendschappelijk omgaan met Joden valt voor de Palestijnse Autoriteit onder het normaliseren van de situatie en dat is strafbaar. Toch komen Palestijnen soms feestvieren in een Israëlische loofhut. Ontmoeting kan verzoening teweegbrengen.

Er kunnen mooie en grote dingen gebeuren als mensen die fundamenteel van elkaar verschillen – of denken te verschillen – elkaar ontmoeten, elkaars taal leren spreken en bereid zijn van elkaar te leren. Als voormalig wetenschapper weet ik dat grote ontdekkingen in de wetenschap meestal gebeuren op de grensvlakken van vakgebieden, waar verschillende beelden van de werkelijkheid elkaar ontmoeten.

Maar ook in de Bijbel zien we de kracht van ontmoetingen tussen verschillen. Als in het boek Handelingen de apostel Paulus voor het eerst de oversteek van Klein-Azië naar Europa maakt, is hij niet alleen. Hij neemt Timotheüs mee, de zoon van een Joodse moeder en een Griekse vader. En waarschijnlijk voegde Lukas zich ook bij hen, zo concluderen sommige geleerden uit de wisseling van persoonsvormen (van ”zij” naar ”wij”) in Handelingen 16. Met zijn drieën waagden ze de oversteek vanuit Troas naar Filippi: Lukas, een Griek en bekeerde heiden, de Joods-Griekse Timotheüs en de Joodse Paulus, zoon van een Farizeeër. Precies het juiste team was aanwezig voor het oversteken van de diepe kloof tussen het Joodse denken en het Griekse denken.

Geen standsverschil

Het moet een ware ”clash of civilizations” geweest zijn, die Joodse Farizeeër in de straten van Macedonië. Maar zie welke grote dingen deze wonderlijke botsing van culturen ons gebracht heeft. Dit wonderlijk samengestelde team vormde de basis voor een van de grootste revoluties in de wereldgeschiedenis. Het bracht het idee van menselijke gelijkwaardigheid: Jood of Griek, man of vrouw, vrij of slaaf. Voor God is er geen standsverschil. Wij staan allen voor die Ene, de Eeuwige. De heiligheid van het leven, diep gegraveerd in de Thora en het joodse denken, bracht het idee van beschermwaardigheid toen het samenkleurde met het Griekse individu. En jezelf niet hoger achten dan de ander gaf een nieuwe vorm van samenleven, waarmee de vroeg-christelijke gemeenten zich zichtbaar onderscheidden van de toen overheersende cultuur. Deze gemeenschappelijke manier van leven in vrede was zo krachtig, dat velen zich aansloten.

De kracht van ontmoeting. Het doet me denken aan de reis naar Israël die we als voltallige ChristenUnie-fractie begin deze maand maakten. We zijn als ChristenUnie diep doordrongen van de complexiteit van het conflict in het Heilige Land en we hadden daarom ontmoetingen met mensen van alle kanten: Palestijnse jongeren, Arabische christenen, Druzen op de Golan, Joden in de zogenoemde ”settlements” en Joden en Palestijnse Arabieren die gewoon samenwerken in bedrijven aan beide kanten van de ”groene lijn”.

Zo hopeloos als de situatie soms lijkt vanuit politiek en diplomatiek oogpunt, zo hoopvol waren de menselijke ontmoetingen op kleine schaal. In het bijzonder daar waar we neerzaten met Joden en Arabieren samen: openhartige gesprekken, waarbij de politieke onoplosbaarheid van het probleem zich mengde met begrip van mens tot mens.

Strafbaar

Het verlangen naar ontmoeting vergt moed. De burgemeester van een van de Joodse dorpen nabij Bethlehem die we bezochten, weigert een hek om zijn dorp te zetten. Een risico? Zeker. We weten hoe gevoelig de aanwezigheid van dat dorp ligt. Maar zo komt het dat af en toe de mensen uit de omliggende Arabische dorpen op visite komen bij hem, om koffie te drinken en zelfs feest te vieren in zijn loofhut tijdens Loofhuttenfeest.

Moedige mensen aan beide kanten. Want als de Palestijnen tijdens de koffie met de burgemeester foto’s maken, en die foto’s plaatsen op sociale media, dan worden ze opgepakt en drie dagen vastgezet – en soms gemarteld. Vriendschappelijk omgaan met Joden valt voor de Palestijnse Autoriteit onder het normaliseren van de situatie en dat is strafbaar. In vrede samenleven knaagt aan de machtsbasis van het handjevol miljardairs die van het onderdrukken van Palestijnen hun verdienmodel hebben gemaakt. De politiek probeert hoopvolle ontmoetingen onmogelijk te maken.

Optimistischer

Alles afwegende ben ik dankzij onze fractiereis toch optimistischer geworden. Ik heb mensen gezien, en vooral jonge mensen, die ervoor kiezen de oversteek te maken naar de andere cultuur. Joden en Arabieren blijken op de grond veel meer begrip voor elkaar te hebben dan hun politici ons willen doen geloven.

De ChristenUnie pleit al jaren voor het ondersteunen van kleinschalige verzoeningsinitiatieven die gebaseerd zijn op ontmoeting. Laten we daar volop en sterker mee doorgaan, in het geloof dat Shalom ontstaat daar waar mensen de moed en het verlangen hebben elkaar ten diepste te ontmoeten.

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een christelijke partij een toespraak houdt. Deze toespraak is van Eppo Bruins, Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie.

Maak ruim baan voor gerechtigheid

Zonder gerechtigheid heersen hebzucht en willekeur, maar als we ruim baan maken voor de gerechtigheid, dan licht het Koninkrijk Gods soms zomaar even op.

Nederland is een democratische rechtstaat. We hebben gelukkig onpartijdige rechters die onafhankelijk hun oordeel vellen. En wat is het een kostbaar goed dat wetten tot stand komen in een vrij gekozen parlement, waar minderheden voluit hun stem kunnen laten horen. Maar tegelijk betekent dat niet dat alle wetgeving daadwerkelijk recht brengt in de individuele levens. Er zijn mensen die verstrikt raken in bureaucratische regelingen. Mensen die geen uitweg meer zien uit de schulden, met een overheid die vooral schuldeiser is en minder een helper die weer perspectief geeft.

Een op de negen kinderen groeit op in armoede. Dat is een onvoorstelbaar aantal voor een rijk land, met een overheid die voor zoveel gecompliceerde situaties verstandig beleid kan ontwikkelen.

Een volksvertegenwoordiger heeft de kostbare plicht om te blijven onderzoeken waar het scheef zit, waar mensen niet uit de put worden gehaald, maar er soms zelfs in worden geduwd door overheidsbeleid. De plicht ook om te blijven zoeken naar ruimte voor mensen die het niet of maar beperkt redden op de arbeidsmarkt. Om te blijven werken aan vermindering van het aantal kinderen in armoede.

Te leen

De kerkvader Augustinus heeft ons in zijn grote werk over de stad Gods rijke lessen meegegeven, zoals het prachtige zinnetje: „Wanneer de gerechtigheid opzijgeschoven is, wat zijn koninkrijken anders dan grote roversbenden?”

Het komt erop aan de gerechtigheid te bevorderen. In het dankbare besef dat alles wat we hier hebben, gekregen is, te leen is. De overheid kan niet uit willekeur handelen, maar is gebonden aan het recht. In Nederland moeten alle inwoners erop kunnen vertrouwen dat de staat zich aan de rechtsregels houdt en dat rechtspraak en parlement dat controleren.

Gerechtigheid is niet per definitie de wet die is vastgesteld door de meerderheid van stemmen. Gerechtigheid ziet verder. Het is de gerechtigheid van onze Here die de maat bepaalt in Zijn Koninkrijk. Hij onderzoekt en oordeelt de harten. Zonder gerechtigheid heersen hebzucht en willekeur, maar als we ruim baan maken voor de gerechtigheid, dan licht het Koninkrijk Gods ook in de weerbarstige werkelijkheid van deze wereld soms zomaar even op.

Wij leven Gode zij dank in vrijheid. We mogen met mensen van heel verschillende achtergronden en overtuigingen het goede zoeken voor onze samenleving. Tegelijk zijn we niet naïef en hebben we weet van het kwade. We zien onrecht. In het klein in onze nabije omgeving, in het groot als de machtigen der aarde hun cynische schaakspel met de volkeren lijken te spelen. Hoe zullen wij daarmee omgaan?

Augustinus bepaalt ons bij de gerechtigheid. Die bevorderen, is de taak van de overheid, maar ook van de onderdanen. We zullen telkens opnieuw ons leven mogen neerleggen in de handen van de trouwe God, met de wil om ons leven aan Hem te geven. Antwoord te zijn op Zijn oproep. Dat doen we in het grote vertrouwen dat de macht van het kwaad niet het slotwoord heeft. Onze Here en Heiland heeft het kwaad overwonnen. Wij dragen daarom altijd de hoop met ons mee.

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Mirjam Bikker, Eerste Kamerfractievoorzitter van de ChristenUnie.

Ons land snakt naar een vader

Het autoriteitsprobleem in de Lage Landen is een chronisch wantrouwen in autoriteiten geworden. Dat kan zomaar omslaan in een ziekelijk verlangen naar een sterke leider, een soort koning, een vader. Dat gebeurt ook in Nederland.

Het advies van Prediker is helder: gehoorzaam de koning (Prediker 8:2). Prediker geeft er een reden bij. Die koning is de baas; wat hij beveelt, gebeurt ook. Een iets eigentijdsere vertaling zou luiden: wees niet burgerlijk ongehoorzaam, maar houd je aan de regels, eerbiedig de wet en respecteer autoriteiten en instituten.

Het is een advies dat in onze Lage Landen niet bepaald in heel vruchtbare aarde is gevallen. Zeker sinds de jaren zestig hebben we in ons land geregeld last van een ziekelijk autoriteitsprobleem. Pim Fortuyn beschrijft in zijn boek over de ”Verweesde Samenleving” hoe zijn generatie in opstand kwam tegen vaders en wetten en er succesvol mee afrekende. Het was de opstand van een jonge generatie tegen elk vanzelfsprekend gezag van bestuurders, gezagdragers en politici. Het was een middelvinger richting iedereen die hun de wet voorschreef. Het was een autoriteitsprobleem dat ontaardde in een opstand tegen de koning zelf. In ons geval dan een koningin.

Het was een van de eerste schokkende maatschappelijke gebeurtenissen die ik meemaakte: de inhuldiging van koningin Beatrix in 1980 in Amsterdam, met intense straatgevechten tussen krakers en politie. Onder het motto ”geen woning, geen kroning” gingen krakers de straat op en gooiden ze met alles wat los en vast zat richting de politie. Van gehoorzaamheid aan de koningin, aan gezagdragers in het blauw, aan burgemeesters was weinig sprake. Prediker had kunnen zeggen wat hij wilde, maar hier was geen redden meer aan.

Tragiek

Met de opstand tegen de vaders –zo beschrijft Fortuyn– gingen ook hun wetten aan de kant. In dezelfde beweging – zo zou ik eraan willen toevoegen – ging ook hun kerkelijke gemeenschap eraan, werd afscheid genomen van hun God. En de tragiek is, zo schrijft Fortuyn over zijn eigen generatie, dat we zelf nooit vaders zijn geworden en nooit meer nieuwe wetten hebben gemaakt. We leven daarom nu in een verweesde samenleving.

In onze tijd wordt er niet meer met stenen naar de politie gegooid, maar worden de koningen van onze tijd met tweets bestookt. Met Facebookberichten vol wantrouwen en cynisme. Ons ziekelijke autoriteitsprobleem is een chronisch wantrouwen in autoriteiten en instituten geworden. Voor een fors deel van onze bevolking is het helder dat elke koning, iedereen met een officiële positie, het op hen gemunt heeft. Doorrekeningen van planbureaus deugen niet en de rekenmeesters doen dat met opzet. Ze spelen onder een hoedje met politici die slechts uit zijn op macht en geld en daarom het gewone volk uitbuiten. De mainstreammedia hebben zich ook bij dit monsterverbond aangesloten door al deze feiten te verdoezelen. Het is een politiek-wetenschappelijk-journalistiek-elitair complex dat niets anders verdient dan ons diepste wantrouwen.

We zijn als de jongste, verloren zoon, die in het verhaal van Jezus zijn erfenis opeist en afscheid neemt. Alles beter dan gedwee gehoorzamen en geloven dat je vader het beste met je voor heeft. Alleen bleek het voor die jongste zoon in de wijde wereld alleen maar leuk zolang hij geld had. Toen hij de erfenis erdoorheen had gejaagd, eindigde hij bij de varkens, met honger in zijn maag en met heimwee naar huis.

Sterke leider

Daar zitten we dan. Bij de varkens. Zonder vader, zonder wetten. Zonder ook maar iemand die ons ziet, ons hoort, voor ons opkomt. Niemand die ons de weg naar huis kan wijzen. Als je zo op die plek zit, kun je ziek worden van heimwee. Het ziekelijke autoriteitsprobleem, het heimwee naar huis, kan zomaar omslaan in een ziekelijk verlangen naar een sterke leider, een soort koning, een vader. En je ziet het in deze wereld gebeuren. Feilbare mannen die zich voordoen als een vader die je een terugkeer naar huis beloven, de veiligheid van een sterke natie, de terugkeer van grootse tijden die er nooit zijn geweest. En onderdanen die snakken naar een vader die hen even aan de borst drukt.

Zelfs in onze Lage Landen zie je links en rechts politici die ons verlossing beloven, een herstel van tijden van weleer, een terugkeer naar het verloren paradijs. Met uiteraard het koningschap van die ene politicus als voorwaarde ervoor. Een cultuur die heeft afgerekend met zijn vaders en zijn wetten, een land dat zijn koningen eerst met stenen en later met tweets heeft verjaagd, snakt naar een vader. Maar zolang feilbare politici zich voordoen als verlossers en zolang veel mensen hen geloven, zullen we tot een verblijf bij de varkens veroordeeld blijven.

Genezing

Het enige wat ons kan verlossen, is genezing. We moeten genezen worden van ons ziekelijke autoriteitsprobleem. Als ons bestuur is wat het in de woorden van Abraham Lincoln is: „Of the people, by the people, for the people” (van het volk, door het volk, voor het volk), dan is het een heilzame instelling met gezaghebbers die we in vrijheid kunnen kiezen en op een gezonde manier kunnen gehoorzamen. Dan tellen we onze zegeningen met onze rechtsstaat, met ons aller gelijkheid voor onze wet, onze scheiding der machten, onze vrije en vreedzame verkiezingen. Dan realiseren we ons dat een goede samenleving begint met liefde voor mijn naaste. Dan hebben we een koning die je heel goed kunt gehoorzamen. Maar dan moeten we ook genezen worden van het ziekelijke verlangen naar een sterke leider, naar een aardse verlosser en vader. Onze overheid is geen vader en geen enkele politicus is een verlosser. Ik al helemaal niet.

Als we van dat ziekelijke verlangen genezen zijn, kan er een heilzaam verlangen komen naar een Koning die je wél kunt vertrouwen, die de rechtvaardigheid zelf is. Dan is er ruimte voor verlangen naar een Vader die je opwacht, hoe ver je ook bent weggelopen. Een Vader die, hoezeer je ook stinkt naar de varkens, je wel aan de borst drukt. Want dat vertelde Jezus. Hij is de Koning met de doornenkroon, de Koning die zijn leven gaf voor zijn onderdanen, en in Hem is nog nooit iemand teleurgesteld geraakt. Hij is een Koning met hoop voor een verweesde samenleving.

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Gert-Jan Segers (CU).

Het kwetsbare midden verdient de volle aandacht

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van dr. Eppo Bruins (ChristenUnie).

Op de EHBO-cursus leerde ik dat je niet eerst de mensen moet helpen die kermen of klagen. De mensen die géén geluid maken, zijn er het slechtst aan toe.

Als politicus heb ik gemerkt dat dit ook geldt voor een gezond land: zij die nooit klagen, verdienen onze volle aandacht. Zij zijn vaak juist de mensen die ons land draaiende houden. Zowel om hun verdiencapaciteit (economie) als om hun inzet als vrijwilligers, als mantelzorgers of als ouders.

Zij worden door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) „het stabiele en kwetsbare midden” genoemd. Aan het vooruitgangsoptimisme rond deze groep is echter een eind gekomen. De WRR ziet drie bedreigingen: de afgenomen waarde van een middelbare opleiding, het verdwijnen van administratieve en dienstverlenende beroepen en de moeite om rond te komen van een modaal salaris.

Bezaleël

De afgenomen waarde van een middelbare opleiding is een van de grootste culturele problemen van onze tijd. Steeds meer jongeren willen per se een zogenaamd hogere opleiding. Maar het resultaat daarvan is dat veel mensen niet tastbaar meer bijdragen aan onze samenleving. We leiden wel heel veel managers, hoofden, coördinatoren en zogeheten ”young professionals” op, maar wie komt er van school en kan zeggen: „ik heb een vak geleerd”?

Het is veelbetekenend hoe de Bijbel naar vakmanschap kijkt. De eerste persoon in de Bijbel die vervuld werd met de Geest van God (”Ruach Elohim”) was Bezaleël. Hij was de oppervakman en leidde alle andere vakmannen op. Samen zouden ze de tabernakel bouwen, volgens de instructies die Mozes had gekregen.

Laten we daarom weer vakmensen opleiden, laten we hen waarderen en beseffen dat onze maatschappij draait dankzij slimme mensen die echt wat kunnen.

Rust

Terwijl in de afgelopen vijftien jaar opeenvolgende kabinetten oog hadden voor de ”bovenkant” of de ”onderkant” (of voor allebei), werden de middengroepen over het hoofd gezien. Het effect daarvan is dat sommige mensen met een net, modaal salaris minder overhouden dan iemand die in de bijstand zit. En dat de meeste kinderen die in armoede opgroeien dat doen in een gezin waar ten minste één ouder wel degelijk betaald werk verricht.

Zo zijn de middengroepen steeds kwetsbaarder geworden. Want de huizenprijzen zijn de pan uit gerezen, rondkomen van één salaris is niet meer mogelijk, er is geen keuzevrijheid meer bij het verdelen van zorg en werk, gezinnen trekken weg uit de stad, vaste contracten worden schaars, de pensioenopbouw is onzeker, de energierekening valt tegen en de zorg wordt duurder. En dan lees je ook nog al die dwingende berichten in de krant over warmtepompen en stekkerauto’s.

Als koning Salomo voor het volk bidt (1 Koningen 8), eindigt hij met een zegen: „Geloofd zij de HEERE, Die Zijn volk Israël rust gegeven heeft.” Het volk heeft rust nodig. Dit doet me denken aan wat Jezus zei: „Kom tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven” (Mattheüs 11:28).

Ik denk dat veel mensen in het spitsuur van het leven vermoeid en belast zijn en rust nodig hebben. De meest kwetsbaren in onze maatschappij hoor je niet klagen, maar ze hebben wel behoefte aan rust, stabiliteit en zekerheid.

Zachtmoedigheid

Er is een partijleider in de Tweede Kamer die wedergeboorte (Renaissance) als thema heeft gekozen. Hij wijst terug naar de Griekse mythologie, de Verlichting, de hoogcultuur van voorbije eeuwen. Hij vertelt groots en meeslepend hoe mooi ons land ooit was en hoe slecht we het nu hebben. Hij verkondigt een wedergeboorte van ons land, onze cultuur, onze identiteit.

Het thema wedergeboorte en de behoefte aan rust en zekerheid laten bij mij heel andere bellen rinkelen. Jezus zegt: „Neem mijn juk op je en leer van Mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en je zult rust vinden voor je ziel, want mijn juk is zacht en mijn last is licht” (Mattheüs 11:29-30). Jezus richt zich juist tot mensen die moe zijn en die een flinke last op de schouders hebben te dragen. We zien aan Hem dat nieuwe hoop geven, gebeurt vanuit een houding van zachtmoedigheid en nederigheid. Daar ligt het begin van een antwoord voor iedere christen-politicus.

Ik wil opkomen voor de mensen die dit land dragen. Het kwetsbare midden. Dat lukt niet door te beweren dat oude tijden zullen herleven. Hoopvolle politiek kijkt niet achterom, maar wijst vooruit, is realistisch en rechtvaardig. Daarin wil ik, wankelend en tastend, blijmoedig en bevreesd, proberen het goede te doen, juist voor deze mensen.

Kom uit je comfortabele bubbel

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit en een politicus van een van de christelijke partijen houdt een toespraak. Deze toespraak is van Pieter Grinwis (ChristenUnie/SGP).

Bij een ”verdrukte vreemdeling” denken we niet zo gauw aan een Nederlandse christen, maar eerder aan bijvoorbeeld Asia Bibi, die in Pakistan ter dood werd veroordeeld. Dan leven wij toch erg comfortabel. We mogen naar de kerk. We kunnen zelfs onze stem laten horen in de politiek. Zelden wordt het vervelend of naar. Wij wonen immers in een democratische rechtsstaat, waar we een stil en gerust leven kunnen leiden en God mogen dienen.

Tegelijk is het risico natuurlijk levensgroot dat we ons laten meevoeren door de hoofdstroom van de cultuur. Dat we ons helemaal thuis voelen in ‘Babel’. Terwijl we ook het lef moeten hebben om tegen de stroom in te zwemmen.

Shalom

Mij trof wat de niet-gelovige Bas Heijne schreef naar aanleiding van de woorden van Jezus in de Bergrede (Matth. 5:46-47): „En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan?” Hij schreef: „Er is niets comfortabels aan deze woorden. Ze klinken als smalende aanklacht tegen de mens die het zichzelf in alle opzichten gemakkelijk wil maken, die zich koestert in zijn gevoelde verwantschap met gelijkgestemden, en in permanent gedeelde verontwaardiging over de ander. Jezus richt zich tegen mensen die geriefelijk in hun bubbel zitten, tot dezelfde sociale laag behoren, mensen die dezelfde mening hebben, mensen die het bij voorbaat met elkaar eens zijn, mensen die elkaar aan één stuk door bevestigen in wat ze toch al vinden” (NRC 6-4).

Heijne vertaalt de aloude radicale oproep om onze vijanden lief te hebben naar onze tijd dus met de oproep: kom uit je bubbel waarin je continu bevestigd wordt in je eigen mening, over je eigen groep en over die ander. Die oproep klinkt al in Jeremia 29: Jeremia roept de ballingen in Babel op hun koffers uit te pakken, huizen te bouwen, tuinen aan te leggen, te trouwen, kinderen te krijgen en zich in te zetten voor de bloei en vrede van die heidense stad. Terwijl de ballingen het oog vol heimwee op Jeruzalem gericht hebben, moeten ze integreren in Babel. Dat door hen gevreesde en misschien wel gehate Babel moet een stad vol ”shalom” worden.

Biblebelt

Natuurlijk is dat spannend, bijvoorbeeld als je kinderen in de klas nog de enigen zijn die naar de kerk gaan. Als je zelf op de werkvloer of in de gemeenteraad de enige bent die nog iets heeft met Jezus en Zijn kruis. Veel christenen trekken zich niet voor niets terug in Barneveld of Benthuizen, Oldebroek of Ouddorp. Juist tegen deze bewoners van de Biblebelt wil ik zeggen: Kom uit je bubbel. Kom naar Den Haag, Amsterdam of Rotterdam.

Natuurlijk, de woningmarkt is ingewikkeld. Betaalbare huizen voor gezinnen zijn nauwelijks meer te krijgen. Starters worden uit de stad weggedrukt door beleggers en expats. Per saldo krimpt het autochtone deel van Den Haag met 1250 mensen per jaar (vooral gezinnen uit de middenklasse trekken weg) en groeit het deel met een migratieachtergrond (en vaak ook een andere religieuze achtergrond) met 7250 per jaar.

Juist hier, waar christenen een kleine minderheid zijn geworden, is het belangrijk om zich als christelijke jufs en meesters, verpleegkundigen en ambtenaren, ondernemers en werknemers te vestigen. In deze stad, die seculier én multireligieus is. Waar, om met Paulus te spreken, het kruis dwaasheid is (1 Kor. 1:16). Maar waar je ook in ontspannenheid iets van het christelijk leven kunt laten zien en zo de vrede voor je omgeving kunt zoeken (Jer. 29).

Opstanding

Onze grote steden verschillen wat dat betreft niet veel van het Athene van Paulus’ dagen. Verontwaardigd over de vele afgodsbeelden, over alle machten die mensen overheersen, loopt Paulus door die stad. Tegelijk legt hij verbinding met de epicureeërs en stoïcijnen en haakt hij aan bij het altaar voor de onbekende god. Zo grijpt hij met beide handen de kans aan om op de Areopagus over die God te vertellen. Zijn gehoor luistert geboeid, totdat Paulus over de opstanding gaat spreken. Dat is voor de meesten het sein om het verhaal van Paulus, van Christus, niet meer serieus te nemen.

Maar hoewel velen afwijzend of schouderophalend reageren op de uitspraak dat het kwaad door Christus aan het kruis is overwonnen, hebben toch steeds weer mensen de onvoorstelbare stap richting Christus gezet. Na Paulus’ toespraak op de Areopagus ging het om Dynonisius, Damaris en anderen. Na hen zijn er velen gevolgd, vaak ondanks dreigende uitsluiting en vervolging. Nog steeds zien we de voorbeelden van mensen wier bubbel werd doorgeprikt. Die niet zozeer zochten, maar toch werden gevonden. Niet alleen in de Biblebelt, gelukkig ook in een stad als Den Haag.

De auteur is fractievoorzitter van de ChristenUnie/SGP in de Haagse gemeenteraad.