De vluchteling, die in zijn levensfase van onvolkomenheid op zoek is naar geborgenheid en een thuis, is een mens zoals wij. We zijn geroepen om als rentmeesters onze gaven aan te wenden, juist voor de meest kwetsbaren.
De vluchtelingenproblematiek is een onderwerp dat de politiek steeds bezighoudt. Hoe gaan we om met de bijna 90 miljoen mensen die wereldwijd niet meer thuis kunnen blijven? De Bijbelse oproep tot gastvrijheid en zorg voor de vreemdeling is helder, al staat deze soms op gespannen voet met andere reële zorgen, zoals veiligheid, welvaart, draagkracht en de grenzen van barmhartigheid.
We hebben te maken met een tijdgeest waarin men zich afvraagt of er niet een punt is bereikt waar opvang van vluchtelingen niet langer vanzelfsprekend is. Dit vermoeden wordt gevoed door een wereldbeeld waarin ervan uitgegaan wordt dat wat wij zorgvuldig hebben opgebouwd, zoals welvaart, cultuur, vrede en veiligheid, onder druk staat en bedreigd wordt door ”de ander”.
Maar is dat wel zo? Is Nederland een optelsom van door onszelf gegenereerd succes en eigen verworvenheden? Als dat waar is, dan wordt impliciet ook verondersteld dat zij die oorlog en geweld ontvluchten en aan de poorten kloppen medeschuldig zijn aan hun situatie. Dit (neo)liberale, meritocratische denken, waarin je zelf verantwoordelijk bent voor je positie, hangt in de westerse lucht en wij worden allen, in meerdere of mindere mate, daardoor bedwelmd. Is het inderdaad zo dat wat ons gegeven is ons gewoon toekomt?
Genade
Gods Woord waarschuwt tegen dit soort denken: „Dwaal niet, mijn geliefde broeders! Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer” (Jakobus 1:16-17).
Waar onze wieg stond, onze familie, onze vrijheden en wat ons is toevertrouwd, zijn goede gaven. Telkens een geschenk, simpelweg genade, waar we niet iets voor hebben kunnen doen. Zo moeten we ook ons leven blijven zien: een gave die in vrijheid gedeeld mag worden met de ander. De vluchteling, die in zijn levensfase van onvolkomenheid op zoek is naar geborgenheid en een thuis, is een mens zoals wij. We zijn geroepen om als rentmeesters onze gaven aan te wenden, juist voor de meest kwetsbaren. Wie dat niet meer kan zien, dwaalt.
Hart van dankbaarheid
In de huidige tijdgeest worden deze gaven van boven steeds meer verward met verworvenheden: die hebben we zelf verkregen en die moeten daarom beschermd worden tegen de ander. Door ons denken te vernieuwen en terug te gaan naar een hart van dankbaarheid zijn we in staat om de vreemdeling recht te doen.
De Bijbel roept ons daartoe op: „U mag het recht van de vreemdeling en de wees niet buigen, en u mag het kleed van een weduwe niet in onderpand nemen, maar u moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de Heere, uw God, u vandaar verlost heeft. Daarom gebied ik u dit te doen” (Deuteronomium 24:17-18).
Gelaat van de ander
Dit recht van de vreemdelingen is onbuigbaar, omdat er een dieperliggend recht onder ligt: het recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid. Die is intrinsiek het kenmerk van het mens-zijn en dus onafhankelijk van de nationaliteit of de fysieke of sociale gesteldheid van een persoon. Of je nu Oekraïner of Syriër bent, man of vrouw, christen of moslim, je bent van even veel waarde. Deze gedachte is nationaal en internationaal juridisch verankerd, maar is allereerst geboren uit het hart van God zelf, die ieder mens naar Zijn evenbeeld heeft gemaakt. Dan is het ook niet zo verwonderlijk dat God, de Schepper van de kosmos, zich vereenzelvigt met juíst de vreemdeling. Recht doen aan de ander is recht doen aan God.
De joodse filosoof Emmanuel Levinas beschreef een ethiek waarin de nood van de ander centraal staat. Het is in het gelaat en de ogen van de ander dat wij aangesproken worden en aangezet worden tot moreel handelen. Kan dat de reden zijn waarom we soms geneigd zijn om vluchtelingen het liefst ver weg, in ieder geval niet lokaal onder ons, te willen hebben? Kan het zijn dat we diep van binnen weten dat, als we een vluchteling in de ogen kijken, wij door God zelf aangezet worden tot handelen?
Bevrijd van zelfzucht
Hoe kunnen we ons weer laten raken door de vluchteling? Zie opnieuw de woorden van de Heere: „U moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de Heere, uw God, u vandaar verlost heeft.” Doordat God mens werd en Jezus als vreemdeling is verstoten, verdrukt en vernietigd, kunnen wij, die zelf ooit vreemdelingen waren voor God, Hem naderen. Omdat Hij onze angsten droeg, zijn wij bevrijd van onze zelfzucht en kunnen wij de ander met liefde naderen. En als we dichtbij genoeg komen om de ander in de ogen te kunnen kijken, zien we: de Heere is met ons.
De auteur is Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 21 februari in de Waalse Kerk in Den Haag.