Wijs met rijkdom

Echte rijkdom gaat om het geschenk van een opmerkzaam hart, waar koning Salomo om vroeg. Als we dat geschenk bewust aanvaarden, gaan we anders om met rijkdom en bezit en met onze minderbedeelde medemens. Het valt niet mee om te reflecteren op de vraag wanneer we in de politiek ”wijs met rijkdom” omgaan, zoals Prediker het verwoordt. Mijn ervaring is dat politici vaak vinden dat ze de wijsheid in pacht hebben. En ook dat het in de politiek bijna altijd over geld gaat. Ik ben in de Eerste Kamer onder andere lid van de commissie Financiën en woordvoerder voor het thema ”belastingen”. Rond het eind van het jaar, als het belastingplan in de Eerste Kamer wordt behandeld, stroomt mijn mailbox vol met brieven van personen en organisaties die allemaal minder belasting willen betalen. Dan herken ik ook wel wat Prediker zegt: „Wie van geld houdt, kan er geen genoeg van krijgen. Wie verzot op rijkdom is, is altijd op meer gewin belust. Ook dat is enkel leegte.” We houden niet alleen van geld, we streven ook naar steeds meer geld. Het hebben van geld geeft ons autonomie en vrijheid en we ontlenen er vaak ook maatschappelijke status aan. Daar staat tegenover dat we ook steeds afhankelijker worden van geld en bezittingen. En wie geld heeft, kent ook angst om het te verliezen. Rijkdom brengt eveneens verantwoordelijkheid met zich mee. En dat is de kern van mijn betoog.

Liefde en solidariteit

Franciscus van Assisi maakte in de vroege middeleeuwen een radicale keuze voor eenvoud, armoede, vrede en verbondenheid met alles wat leeft. In de franciscaner levensstijl gaat het om waarden als dienstbaarheid, zachtheid en mededogen. Franciscus volgde daarin het voorbeeld van Jezus, heel praktisch, via concrete daden van liefde en solidariteit.

Ik kan dat bewonderen. Maar zou ik dat kunnen opbrengen? Ik herken mij vaak meer in de rijke jongeman uit Mattheüs 19. Als Jezus hem vraagt om alles wat hij bezit aan de armen te geven en Hem te volgen, gaat hij verdrietig weg.

Prediker lijkt een uitweg te bieden: „Wanneer een mens geniet van rijkdom en bezit, is dat een geschenk van God” (Prediker 5:18). Toch heb ik het gevoel dat we daar niet zomaar mee wegkomen. In de politiek niet maar ook niet als mens.

Wereldwijd leven naar schatting 692 miljoen mensen in extreme armoede. Zij doen een appel op ons, bijvoorbeeld als we het in de Eerste Kamer hebben over de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking. Maar ook in ons eigen land leven volgens de nieuwe armoededefinitie 540.000 mensen onder de armoedegrens. Zo’n 1,2 miljoen mensen zitten daar net iets boven, maar zijn extreem kwetsbaar.

Namens het CDA ben ik ook de woordvoerder voor sociale zaken en werkgelegenheid. Van de groepen mensen die voortdurend bestaansonzeker zijn, tref ik echter zelden post in mijn mailbox aan. Arme mensen hebben vaak niet de ingangen en de steunende netwerken die de rijken wel hebben.

Koninkrijk van God

Jezus zegt in Mattheüs 6:33: „Zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid en al het andere zal u toegeworpen worden.” Die uitspraak brengt mij bij de vermoedelijke schrijver van het boek Prediker. Algemeen wordt aangenomen dat koning Salomo de auteur is. Hij is nog jong als hij koning wordt. God verschijnt aan hem in een droom en zegt: „Vraag wat je wilt dat ik je geef.” Salomo vraagt dan om „een opmerkzaam hart” (1 Koningen 3). Salomo zoekt eerst het Koninkrijk van God. En alles waar hij niet om gevraagd heeft, krijgt hij er gewoon bij cadeau.

Het is deze wijze koning Salomo die in Prediker 4:1 zegt: „Ik vestigde mijn aandacht op alle onderdrukking die er is onder de zon en zag de tranen van de onderdrukten. Er is niemand die hen bijstaat.”

Prediker heeft een opmerkzaam hart gekregen voor de pijn en de eenzaamheid van mensen die lijden onder onrecht. En hij merkt ook op dat de macht in handen ligt van onderdrukkers en dat de slachtoffers vaak niemand hebben die voor hen opkomt.

Bijbelse oproep

Rabbijn Jonathan Sacks stelt in zijn boek “Een gebroken wereld heel maken” dat het nodig is om opnieuw de nadruk te leggen op sociale verantwóórdelijkheid, omdat deze in onze tijd problematisch is geworden. Wat heb ik te maken met kinderen die in Sudan van de honger omkomen? Waarom zou mij het lot van de werklozen, de daklozen, de armen en de vluchtelingen in mijn eigen samenleving iets aangaan?

We zijn eraan gewend geraakt om dergelijke verantwoordelijkheden te delegeren aan overheden en in ruil daarvoor betalen we belasting. Zo, zegt Sacks, stellen we politiek in de plaats van ethiek, wet in plaats van morele verplichting en onpersoonlijke instellingen in plaats van persoonlijke betrokkenheid. Met als gevolg dat de ethiek ertoe neigt zich naar binnen te keren en eerder een zaak van persoonlijke keuze wordt dan van collectieve verantwoordelijkheid. Echter, wat mensen hebben gecreëerd, kunnen mensen rechtzetten. De Bijbel is Gods oproep tot menselijke verantwoordelijkheid, gericht aan ieder van ons: „Mens, waar ben je?”

Het christendemocratische mensbeeld gaat uit van mensen die verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen, maar ook van mensen die als dat nodig is voor elkaar willen zorgen. De overheid moet de verantwoordelijkheid van elk mens respecteren (en aanmoedigen) en de diverse geledingen van de samenleving zoveel mogelijk in staat te stellen om verantwoordelijkheid te nemen. Niemand mag klem komen te zitten in een situatie waarin hij alleen maar kan ontvangen van anderen.

 

Eén daad tegelijk

„Wanneer een mens geniet van rijkdom en bezit, is dat een geschenk van God”, zegt Prediker. De rijkdom die ons geschonken wordt, zit mijns inziens niet in materiële zaken, hoewel Salomo daarvan ook best genoten zal hebben. Echte rijkdom gaat dieper. Die gaat om het geschenk van een opmerkzaam hart. Als we dat geschenk bewust aanvaarden, gaan we anders om met rijkdom en bezit.

We kunnen niet in één keer heel de wereld veranderen. Maar we kunnen wel degelijk iets tot stand brengen, één daad tegelijk, één dag tegelijk, één mens tegelijk. Sacks zegt dat treffend: „Eén daad kan een wereld van verschil maken. Eén ogenblik kan een leven rechtvaardigen.”

Het spoor dat we achterlaten in levens van anderen en dat zij op hun beurt weer in levens van anderen achterlaten, is de enige erfenis die het nalaten waard is.

Mr. dr. Janny Bakker is lid van de Eerste Kamer namens het CDA. Dit is haar toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 15 april 2025.

Posted in CDA

Wijs omgaan met woorden is kern van politieke handwerk

Heel hartelijk dank voor het voorrecht om hier vandaag het woord tot u te richten. Dit terwijl ik geen dominee of theoloog of geleerde ben, maar slechts een eenvoudig politicus. Aan de andere kant is het boek van vandaag, Prediker naar verluid ook opgeschreven door een politicus, of in ieder geval iemand belast met het landsbestuur, zij het geen zeer recent en zoekend lid van het Nederlandse parlement, maar de koning van Israël, vermaard om zijn wijsheid.

Aan het begin van het debat in de Tweede Kamer krijgen we van de Kamervoorzitter het woord, en zeggen we: “voorzitter, dank voor het woord.”  Aan het begin van het evangelie van Johannes lezen we “in den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.” Dat is Jezus. Ik bedacht me laatst: zo kan je ook een gebed beginnen: dank voor het woord – en dan danken we de eeuwige Voorzitter van de Schepping, voor het Woord in de persoon van zijn Zoon, die ons zichzelf heeft geschonken.

Want wij beschikken over de gave van het woord, de rede, onze vrije wil en zelfbewustzijn, omdat wij zijn geschapen naar het evenbeeld van God, iets van zijn wezen in ons dragen. Dat maakt dat wij niet alleen onderdeel zijn van de natuur maar ook deels erbuiten, of erboven, staan; we zijn niet alleen dingen, maar hebben ook een perspectief op de dingen. We zijn personen, in de wereld, maar niet alleen van de wereld, net als bijvoorbeeld de schoonheid van muziek. En met dat deel van ons, die vrije wil en rede, kunnen we op een mysterieuze manier deelnemen aan het goddelijke. En sinds ik ben gedoopt, nu iets meer dan tien jaar geleden, blijft het mij steeds treffen als iets wonderbaarlijks, dat wij ons met woorden letterlijk, hardop, of in stilte, kunnen richten tot die Schepper van Hemel en Aarde, tot God.

En je kunt God dus zelfs dingen beloven – zoals hier in deze lezing van vandaag. De prediker waarschuwt voor gebazel, loze, lege woorden. Wat is daar mis mee? Hier gaat het er denk ik om: je moet jezelf niet voor de gek houden. We moeten proberen de waarheid te spreken: tegen anderen, maar ook tegen onszelf. Bij een belofte aan jezelf, of aan God, gaat het erom wat je al hebt gezegd waar te maken. Eeuwenlang was dat – het zweren van een eed van trouw – het onmisbaar geachte fundament van de maatschappelijke orde. Zoals we ook nu nog zweren bij onze installatie in de Tweede Kamer. “Zo waarlijk helpe mij God almachtig.” Zo’n vast voornemen kan sterk maken, temidden van alle verleidingen.

Maar zo’n belofte doen zonder het vaste voornemen om die waar te maken, verzwakt ons. Daar waarschuwt deze tekst voor. Als je eenmaal je belofte hebt gebroken; de volgende keer wordt het alleen maar moeilijker. Het is een vorm van liegen tegen jezelf. Zoals Dostojewski schreef in de gebroeders Karamazov:

Lieg vooral niet tegen jezelf. 
De man die tegen zichzelf liegt
en naar zijn eigen leugen luistert, komt op een punt dat hij de waarheid in zichzelf
of om hem heen niet meer kan onderscheiden,
en verliest zo alle respect voor zichzelf en voor anderen.

En in de politiek?
Parlement komt van parler: praten. Wijs omgaan met woorden is dan ook de kern van het politieke handwerk en wat van ons wordt verwacht. Want het is met het woord dat wij proberen om orde te scheppen in de zee van ambtelijke stukken met al onze principes en idealen om een standpunt te formuleren en vervolgens uit te dragen. Het ritueel van de democratie is een ritueel van de rede, met het woord bijna als een soort sacrament, dat alleen met grote zorgvuldigheid mag worden toegediend. Mann muß einfach reden, aber kompliziert denken – zei de legendarische minister-president van Beieren Frans Joseph Strauss al – und nicht umgekehrt. Dat is onze opdracht: woorden zoeken die niet verhullen of verbloemen maar blootleggen en onthullen; die geen mist opwerpen, maar argumenten geven, in de uitoefening van praktische wijsheid.

Natuurlijk communiceer je in de politiek niet alleen met de andere sprekers maar ook met kijkers. En vaak is de kans dat je in een debat de ideologische tegenstander overtuigt is helaas in de praktijk nogal klein. Maar als je dat idee dat je elkaar wil overtuigen loslaat, wordt het hol. Als men zich in discussies niet meer beroept op argumenten, maar op emoties of macht of autoriteit, zakken we weg. Politiek die niet meer gericht is op overtuigen met argumenten, maar alleen op verdachtmaken of gretig veroordelen van anderen, die alleen gericht is op effect, wordt een leeg spektakel. Want alleen zoiets milds als een argument kan je blijven zoeken naar het verzoenen van die verschillende belangen en idealen. Met elkaar – maar ook, met de realiteit. En ook dat laatste is natuurlijk nogal vaak een uitdaging. En dan kunnen woorden ook anders worden gebruikt – niet om te overtuigen, maar juist om de werkelijkheid te verdraaien: een “spin” of “frame”. Een goede spin heeft altijd een kern van waarheid, maar vervormt die. We leven in een post-postmoderne samenleving.

Postmoderne filosofen vertelden ons dat woorden niet verwijzen naar waarheid, maar alleen een uitdrukking zijn van machtsstructuren. Het gevolg is dat een strijd kan worden gevoerd over woorden om die macht uit te oefenen over het denken: wie bepaalt welke woorden kunnen worden gebruikt, bepaalt wat kan worden gedacht. Dan gaat het niet om te zoeken om te begrijpen hoe de dingen zijn, maar om het scheppen van een “narratief.” En zo moeten we nu bewust zijn van pogingen om ons denken te bepalen – als wordt gesproken over gijzelaars die zijn “gestorven” terwijl ze zijn “vermoord” bijvoorbeeld. Of in de beslissing om het woord “moeder” te vervangen met “ouder uit wie een kind is geboren”, zoals in een recent wetsvoorstel wat gelukkig, dankzij de oplettendheid van de SGP, is rechtgezet.

Het zou goed zijn om daar iets tegenover te stellen, door stil te staan bij de oorsprong van het woord, en het doel ervan. Denken is niet alleen een soort biochemisch proces. Het doel van denken is waarheid. Niet alleen de eeuwige, maar ook de veranderlijke, praktische, dagelijkse realiteit. Slordig woordgebruik leidt tot slordig denken, tot slordig spreken, tot slordig handelen. Zeker in een tijd van verwarring, van kantelende wereldbeelden en wereldorde, zoals nu, is het een voortdurende, cruciale cultuurarbeid om de juiste woorden te kiezen, om goed te beschrijven en dus goed te begrijpen wat er eigenlijk allemaal gebeurt. Dat is aan politici, maar aan ons allemaal.

Daarvoor hoef je niet te bidden. Maar misschien helpt het wel. Alleen onder druk van een ontzaglijke transcendentie wordt onze persoonlijkheid compact en stevig genoeg om onderscheid te maken tussen dingen zoals ze zijn, en dingen zoals we willen dat ze zijn. Zonder God belanden we in het labyrint van ons eigen ego. Prediker herinnert ons eraan.

Daarbij wil ik afsluiten. Ik dank de Eeuwige, de voorzitter van de Schepping, voor het woord. Want u – en dat zijn woorden die mij, toen ik ze voor het eerst las, bleven nagalmen: U heeft woorden van eeuwig leven.

Diederik Boomsma is lid van de Tweede Kamer voor NSC. Dit is zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 18 maart 2025 in de Waalse Kerk in Den Haag.

Wijs met een onbegrepen God

Wij kunnen de Dirigent van het levensconcert wel degelijk kénnen

Een onbegrepen god als godsbeeld biedt vrijheid maar je bent daarmee geheel aan jezelf overgeleverd. De God van de Bijbel echter laat je niet als kaal individu in een leeg universum staan. Dat moet de overheid ook beseffen.

Een onbegrepen God. Dit is vandaag een vrij populair godsbeeld, als ik mij niet vergis. Een god die je niet scherp kunt omschrijven of typeren. Niet zomaar kunt plaatsen of definiëren. Van wie je ook niet zomaar kunt zeggen wat hij precies wil, voorstaat of van jou vraagt. Dat geeft ruimte voor een eigen invulling. Een onbegrepen god schept de mogelijkheid om hem te kneden en te vormen. Een god naar jouw eigen beeld, ten behoeve van jouw eigen project en persoonlijke behoeften.

Bijvoorbeeld een god die geen ruimte laat voor een eeuwig oordeel. En geen enkele intieme relatie of vorm van seksualiteit uitsluit. Welke keus jij ook maakt, jouw god gaat met je mee. De theoloog Reinhold Niebuhr omschreef dit godsbeeld ooit als „een God zonder woede die mensen zonder zonde brengt naar een koninkrijk zonder oordeel door de bemiddeling van een Christus zonder kruis”. En wee degene die over jouw godsbeeld een kritische vraag stelt. Geloven is immers een persoonlijke zoektocht.

Bekendgemaakt
Overigens kan dit godsbeeld in de behoudende flank van de kerk even goed functioneren. Een onbegrepen god met wie je het nooit zeker weet. Van wie je niet weet of hij echt jouw behoud op het oog heeft, terwijl je maar moet afwachten of zijn genadige oproepen ook voor jou gelden. Laat staan dat je zeker kunt zijn van de zaligheid. Ook dit godsbeeld geeft ons alle ruimte om de levende God van de Bijbel op afstand te houden. Sinds Genesis 3 zit dat bij ieder van ons er als vanzelf in, hoe orthodox we onszelf ook presenteren.

Gelukkig laat de God van de Bijbel Zich wel degelijk kennen. En hoe! Exodus 34: „HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid. Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft; Die de schuldige geenszins onschuldig houdt.”

En deze God heeft Zich in het bijzonder bekendgemaakt in Christus, tot op het kruishout, om verloren en schuldige mensen te redden. In die zin is er volstrekt geen sprake van een onbegrepen God.

Alles op zijn tijd
Deze God is echter wel Gód, de geheel Andere, Die al onze ideeën onder het oordeel plaatst. Kenmerkend voor de weg die God met mensen persoonlijk gaat, is dat die doorgaans het meest haaks staat op ons comfort. Het is een kruisweg.

Soms is Gods werk onmiskenbaar en kun je Zijn hand in de geschiedenis bijna tasten. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het ontstaan van de Joodse staat Israël in 1948. Een Godswonder. Maar heel vaak past ons grote voorzichtigheid om Gods handelen precies na te rekenen.

We weten wel zeker, zegt Prediker 3:11, dat deze God alles op Zijn tijd mooi heeft gemaakt en de eeuw in ons hart heeft gelegd. „De eeuw in het hart gelegd”, een prachtige uitdrukking! Met voorbijgaan van alle exegetische moeilijkheden kun je twee dingen eenvoudig zeggen: de mens heeft besef van tijd en hij is bezig met de tijd.

Als we weten dat het besef van tijd hand in hand gaat met de boodschap dat alles er op zijn tijd moet zijn, zullen we om te beginnen weer meer liefde moeten hebben voor ritme en regelmaat. Het ritme van werken en rusten, rusten en werken. Een tijd om de longen uit je lijf te werken en een tijd om op te ademen. Een tijd om gezamenlijk onze christelijke feesten te blijven vieren. De filosoof Marli Huijer vroeg zich af of we niet een ministerie van tijdsordening nodig hebben, naast dat van ruimtelijke ordening. Dat is helemaal zo’n gekke gedachte niet.

Waarden en tradities
Er leeft en gromt echter iets in onze tijd waardoor we die richting nog zeker niet in lijken te gaan. Want wat moeten we met onze tijd als we als kaal individu in een leeg universum staan? En wat doen we met de vele dingen die we niet begrijpen –ook het werk van God niet– en de zinloosheid die ons soms aangrijnst? Gaan we door die schrik onbewust steeds harder op de loop? Halen we daarom alles uit de kast om de tijd te doden?

Hier staat de overheid duidelijk met lege handen. Zij kan burgers niet werkelijk vervullen en verlossen. Het is daarom tijd dat de kerken hun deuren en harten openen. Tijd en ruimte bieden om God te ontmoeten. En laat de overheid dan vooral niet doen alsof die aanwezigheid alleen maar achter de voordeur een plek mag krijgen. Ook het publieke domein roept om een hoopvolle boodschap die verder strekt dan de kale moraal van het individu. We snakken naar een correctie op de seculiere tijd.

Het is echt te hopen en te bidden dat overheden ook iets meer van de eeuw in hun hart krijgen. Dat ze besef hebben en krijgen van waarden en tradities die de tijd hebben doorstaan. Barmhartigheid, gerechtigheid, liefde. Werkelijke vrijheid en bescherming van het leven. Oog voor wat vertrapt dreigt te worden. Voor diegenen voor wie de tijd buiten de baarmoeder nog moet beginnen en voor hen die bijna uit de tijd zijn. Oog voor de christelijke cultuur en traditie.

Wonderlijk genoeg rekenen alle overheden op aarde ondanks de secularisatie nog steeds met God. Onze tijd draait nog steeds om de geboorte van Christus. Volgens de Bijbel was dat hét moment van de geschiedenis, het moment dat de tijd gevuld werd. De hervormde theoloog A.A. van Ruler zei het ontroerend: „God heeft tijd voor ons gehad, het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.” Christus is de zin van de geschiedenis.

Vrolijke wetenschap
„Van het concert des levens krijgt niemand het program”, zo zei men vroeger. Een wat mistroostige opmerking. Immers, wij kennen wél de Dirigent van dit levensconcert. Wij kunnen deze God wel degelijk kénnen. Wie de Zoon gezien heeft, heeft de Vader gezien. Met die vrolijke wetenschap in ons hart kunnen we de tijd weer in en kunnen we de tijd weer aan. Hoe seculier die vandaag ook mag zijn. Want alle dingen hebben tijd, maar Gods liefde heeft eeuwigheid.

Diederik van Dijk is lid van de Tweede Kamer voor de SGP. Dit is zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 18 februari 2025 in de Waalse Kerk in Den Haag.

 

 

Meditatie Wijs met een onbegrepen God

Meditatief woord over Prediker 3:11m ‘Ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd’, door ds. dr. Barend H. Weegink (Oude Kerk Scheveningen) in de residentie pauzedienst op dinsdag 18 februari 2025 om 12.30 u. in de Waalse Kerk aan het Noordeinde in Den Haag.

Beste aanwezigen,

Het is de tweede keer dat we het jaarthema over ‘wijsheid’ gebruiken. We lazen daarnet een gedeelte uit Prediker 3, ‘Wijs met een onbegrepen God’. Het volgt op die bekende verzen – over een tijd om te baren en te sterven, te beminnen en te haten, te spreken en te zwijgen… Ze maken ons duidelijk dat alle dingen hun bestemde tijd en beloop hebben. Je moet ze over je heen laten komen, geen mens kan het vervroegen of verhaasten.

Kernachtig wordt dit uitgedrukt in het 11e vers, waar staat dat God alles wat er is, de goede plaats in de tijd heeft gegeven. En we lezen daar ook dat Hij de mensenkinderen de eeuw in het hart heeft gelegd. Andere vertalingen parafraseren dat: God heeft de mens besef van tijd of besef van duur ingegeven. En daarmee is het speelveld van de mens afgebakend: God is in de hemel en wij mensen zijn op aarde. Wij worden bezocht met vergankelijkheid; weet dus je plaats.

De eeuw in het hart gelegd… een typische uitdrukking. Met de Kanttekenaars bij de Statenvertaling leggen we dit in eerste instantie uit als een aangeboren verlangen van de mens: hij wil om zich heen kijken en nadenken en onderzoeken wat geweest is, de eeuwen en tijden bezien om een duiding te geven aan datgene wat daarin gebeurd is. En… wat ook bij die ‘eeuw in het hart’ hoort is een beetje nattevingerwerk: een mens wil aanvoelen wat het morgen wordt, wat je hoopt of wat je vreest en wat je verwachten kunt.

Het is een afmattende bezigheid. Prediker gebruikt het woord vermoeienis meer dan eens. Je kunt droefgeestig van de dingen worden. Je speurt naar piekmomenten, maar ziet vaak dalen. En voor jezelf het boek der gedachtenissen openslaan, het verleden in de herinnering roept, dat kan soms zo pijnlijk zijn. Het gras in je jeugd was groener dan nu. In het besef van tijd zit iets van ‘wij vliegen heen’, we zijn een handbreedte, een ademtocht, en bij dat alles gloort er ook iets van herinnering en heimwee naar de volmaaktheid; het gras was zo groen…

Om bij de huidige tijd te blijven: Nog vers in het geheugen ligt de januaridag waarop de nieuwe president van Amerika zijn veelbelovende inauguratietoespraak hield. Nadat hij het deel der ellende, onder zijn voorganger aangericht, had gememoreerd, verwoordde hij dat de tijd van grote dingen voor de USA was aangebroken. ‘Golden age’, gouden tijdperk, of Gouden Eeuw zoals wij dat graag uit Hollands glorie noemen. Doorgaans is dat een bloeiperiode voor economie en rijkdom, welvaart en cultuur. Met ‘eeuw’ is dan niet zozeer een periode van exact honderd jaar bedoeld, maar een aaneengesloten tijdperk waarin alles excelleert en dat hopelijk lang voortduurt.

Ondertussen zitten we met die óp het hart gelegde ‘eeuw van Europa’ wel heel erg knel. Gisteren was er crisisoverleg van de EU in Parijs over hoe het verder moet met de wereld. En vandaag beginnen in Saoedi-Arabië de besprekingen tussen de grote machten Amerika en Rusland over een geknechte Oekraïne. Wij doen niet eens mee, als bondgenoten zijn we eruit gebonjourd. De oude, Latijnse bijbelvertaling Vulgata zag het wel heel goed: de in het hart gelegde ‘eeuw’ wordt daar met ‘mundus’, wereld vertaald. Om Guido Gezelle te citeren: ‘de wéreld wil mij achterna, alwaar ik ga of sta of ooit mijn ogen sla; en arm als ik en is er geen’…

Gisteren luisterde ik naar het lied van Leonard Cohen ‘There is a crack in everything – that’s how the light gets in’. Er zit een barst in alles, en alleen door de spleet kan het licht binnenkomen. Ik vond de verwijzing naar die song in de rouwadvertentie van een Amsterdamse collega, die erg met toekomst en vrede bezig was en zo graag een beetje licht wilde doorlaten. Daaronder had hij uit Psalm 119 laten zetten: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad’. ‘A crack in everything’… In de wankelbare wereld waarin de panelen schuiven en de tonelen wisselen, kunnen we de ware gelukzaligheid niet vinden. Dat is de les: door donker naar licht, door lijden naar heerlijkheid. We moeten naar God toe, en naar Jezus, ‘die bad op ene berg alleen’, zoals Gezelle dichtte en die mij, arme dwaas, ‘die nood hebbe en niet klagen kan; die honger, en niet vragen kan; die pijne, en niet gewagen kan hoe zeer het doet!’ moge leren ‘hoe dat ik bidden moet’.

De eeuw in het hart gelegd… De Kanttekenaars wijzen nog op die andere vertaalmogelijkheid. Je zou ook ‘de eeuwigheid’ mogen lezen. Het is God de Here, die de geschiedenis regeert. Hoe, dat begrijpen wij niet, want de Here in het glorielicht gaat ver boven ons uit en wij staan onder Hem. Hij heeft ons ‘de eeuwigheid’ in het hart gelegd; zo staat het in de Naardense Bijbel van Pieter Oussoren gezegd. God heeft ons met een eeuwigheidsgedachte geschapen. Zijn we niet zo dat er iets van herinnering daagt aan het paradijs? Een verlangen, een hang naar God en naar Zijn eeuwigheid? De meeste mensen zijn op een of andere wijze religieus. Er is de taal van het hart, dat zijn redenen heeft die het verstand niet kent, aldus Blaise Pascal. Al eerder, in de eerste alinea van de Confessiones (Belijdenissen) van Augustinus wordt de verhouding tussen God en mens samengevat: ‘Gij, o God, zet de mens aan om er vreugde in te vinden U te loven, want Gij hebt ons gemaakt naar U, en rusteloos blijft ons hart totdat het zijn rust vindt in U’.

Onrust is vaak een negatieve ervaring die het moderne westerse leven kenmerkt. We missen een vast punt waaraan ons innerlijk kompas zich kan oriënteren. Haast en stress gaan dikwijls samen met welvaart en overvloed. Rust gaat verder dan de materiële situatie. In de christelijke traditie rust de mens niet in zichzelf; hij blijft van God afhankelijk, ook wat betreft zijn rust en geluk. Het eeuwigheidsverlangen reikt verder dan de horizon van onze materiële wereld.

Iets van het duale, dubbele van de tijd, het paradoxale moet erin. Niet alles op de kaart van het hier en nu. Er is meer dan dat de volkeren woeden en de natiën zinnen op ijdelheid, er is meer dan het nieuws en de waan van de dag. Er is de onbegrepen God, van het boventijdse leven. Hij doet ‘zonder dat de mens het werk dat God gedaan heeft, van het begin tot het eind kan doorgronden’, aldus Prediker. Hij zit niet aan ons draadje, wij hangen aan de koorde van Hem. Begrijpen doen we Hem niet. En nochtans is het zo: God de Here regeert, vrees Hem en houd Zijn geboden.

‘Wijs zijn met een onbegrepen God’, is ons thema. Dat is niet: de onbekende God, en zeker niet: de onbetrouwbare God. Maar de God en Vader van onze Here Jezus Christus die ons in een punt des tijds, kairos i.p.v. chronos, het heil schonk in Zijn Zoon. De God tot Wie we mogen leren zeggen: ‘mijn tijden zijn in Uw hand’. Die in de Zaligmaker gisteren en heden Dezelfde betrouwbare is en tot in eeuwigheid. Hij heeft de eeuw van de wereld op ons hart gelegd en het eeuwigheidsverlangen in ons hart. De oude eeuw schuift naar het einde, de wereld met haar begeerte gaat voorbij (1 Joh.2:17). Maar we geloven en verwachten het leven van de ‘toekomende eeuw’, ik citeerde de 1700 jaar oude belijdenis van Nicea. De komende eeuw schuift straks over de oude bedeling heen. Laten we Gods heil kennen. Daar voorbij die horizon is het mooiste. Waar het hekje tussen dit leven en het eeuwig leven precies zit, is moeilijk te zeggen. Het is immers al eeuwigheid. En het wordt de volle eeuwigheid als we – op zijn Twents, mijn bakermat: ‘oet de tied’ – uit de tijd zijn. Wat ons heen stuwt is de ‘enige troost in leven en sterven’.

U kent toch de blikrichting van de Heidelbergse Catechismus: Dat ik met lichaam en ziel het eigendom ben van mijn trouwe Heiland Jezus Christus, die met Zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald heeft en mij uit alle heerschappij van de duivel verlost. En die mij door Zijn Heilige Geest ook zekerheid van het eeuwige leven geeft. En die mij van harte bereid maakt om voortaan voor Hem te leven. Amen.

Wijs met voedsel

 Hoe kunnen we verantwoord genieten van voedsel? 

De Bijbel laat zien dat de mens is gemaakt om van de vrucht van de schepping te genieten. Maar met een te grote ecologische voetafdruk, bijvoorbeeld door wat je eet, parasiteer je feitelijk op die schepping. Waar doe je dan goed aan?

Voedsel heeft een morele lading gekregen. In elke voedselkeuze resoneert de rest van de wereld mee. Biefstuk, kan dat nog wel als een koe een bron van broeikasgassen is? Is het wel verantwoord om groente of fruit te eten dat is ingevlogen vanuit verre landen en misschien door onderbetaalde arbeiders en op onhygiënische wijze is geplukt? En die megastallen, zijn die eigenlijk wel oké? Of is grootschalige voedselproductie juist een zegen voor de mensheid?

Steeds meer op slot
In de laatste decennia is de verwarring over voedsel alleen nog maar groter geworden. Wie maakte zich vroeger zorgen over waar de snijbonen vandaan kwamen of wat voor melk er gedronken werd? En blauwe bessen waren toch altijd gezond? Maar opeens kregen mensen na het eten van deze bessen uit onze blauwe supermarkten gezondheidsklachten. En nog geen twee weken geleden zagen we een nieuwe uitbraak van mond-en-klauwzeer in Duitsland. Onze veehouders, zeker op en rond de Veluwe, hielden hun hart vast, met de MKZ-crisis van 2001 nog vers in het geheugen.

Ondertussen komt ons land na diverse uitspraken van de Raad van State steeds meer op slot te zitten als het om natuurvergunningen gaat. Dit als gevolg van te veel stikstof in onze natuurgebieden. En dat is weer een gevolg van vooral –u raadt het al– voedselproductie. Meer precies: van de productie van dierlijke eiwitten. Natuurlijk, er is veel over wet- en regelgeving en over rekenmodellen te zeggen, maar we kunnen er niet onderuit: er zit op zijn minst spanning tussen onze wijze van voedselproductie en -consumptie en de gevolgen daarvan voor natuur en milieu.

Weten en geweten
De Nederlandse voedselwetenschapper Louise Fresco schreef prachtige boeken over al deze dilemma’s. Ze blijft ver weg van de morele hoogvlakten waarop zovelen zich maar al te graag begeven. Tegelijk stelt ze: eten is weten en geweten.

De beste plaats om dat te beseffen is misschien wel de eettafel, die plek van ontmoeting, die broedplaats van meningen en vragen. Aan tafel vroeg mijn zoon onlangs of de dieren die wij eten oud zijn als ze worden geslacht. Hij wilde weten of ze wel een lang en goed leven hadden gehad. Ik moest hem vertellen dat dit helaas vaak níet het geval is. Zijn gezicht betrok. De meeste dieren worden immers louter en alleen vetgemest om zo snel mogelijk geslacht en gegeten te worden.

Gaan we met eerbied om met de dieren die we vetmesten en eten, met de schepping, zeker nu alles via onze supermarkten zo steriel en anoniem en zo vanzelfsprekend is geworden? Hoe valt de omgang van de rechtvaardige met zijn vee (Spreuken 12) te rijmen met het stukje vlees op mijn bord? Beseffen we dat er inspanning voor is verricht, dat er een plant voor heeft gegroeid, dat een dier ervoor heeft geleefd? Die terechte vraag van mijn zoon deed me stilstaan bij al deze vragen?

Akkerbouwbedrijf
Mijn jonge jaren bracht ik door op de kop van Goeree, op het akkerbouwbedrijf van mijn vader en een paar ooms. Dat voedselproductie met veel geploeter gepaard gaat, kreeg ik met de paplepel ingegoten, evenals onze afhankelijkheid. Het is God die de wasdom geeft. En áls je dan uiteindelijk een mooie opbrengst had, dan was je nog afhankelijk van de prijs, die ergens ver weg werd bepaald.

Mijn ervaringen sluiten naadloos aan bij Prediker 2:24: „Is het dan niet goed voor de mens dat hij eet en drinkt en zichzelf in zijn zwoegen het goede laat genieten? Ook dit heb ik gezien: het komt uit de hand van God.” Een echo hiervan is Jakobus 1:17: „Elke goede gave (…) is van boven en daalt neer van de Vader der lichten.” Deze teksten zeggen eigenlijk: je hebt het allemaal volstrekt niet in de hand. Het is altijd ”Deo volente”.

Verantwoordelijkheid
Afhankelijkheid wordt echter ongezond wanneer ze omslaat in apathie, in een houding van gelatenheid of zelfs fatalisme: „Ik heb het nu eenmaal niet in de hand, dus het doet er niet toe wat ik doe.” Afhankelijkheid moet altijd gepaard gaan met verantwoordelijkheid. Immers, wie niet zaait zal niet oogsten. Wie wél zaait, doet dat in de hoop en het vertrouwen dat de Schepper zijn regen en zonlicht geeft op zijn tijd. Ora et labora. Bid en werk.

Dat brengt ons terug bij de vraag: hoe kunnen we wijs omgaan met voedsel en met een ontspánnen verantwoordelijkheidsbesef van al het goede genieten dat God ons geeft?

Prediker geeft ons mee: geniet van het goede, vier het leven, maar vergeet niet om onderwijl ook steeds het goede te blijven dóen. Dat laatste ligt aardig diep in onze calvinistische aard verankerd. Dat eerste, het genieten, vergaat ons minder goed.

Maar het is wel de cadans die Prediker beschrijft: het is goed voor de mens om zichzelf „in zijn zwoegen het goede te laten genieten”. Het is dus telkens weer werken én rusten, zaaien én oogsten, zwoegen én genieten. Zo zien we ook de Schepper eerst werken om daarna te „zien” dat het „goed” was en te „rusten van zijn werk” (Genesis 1 en 2).

”Aardling”
De mens is gemaakt om van de vrucht van de schepping te genieten. Hij moet echter niet vergeten dat hij onderdeel is van een groter ecosysteem. Hij is door de Schepper uit het stof gevormd en daarmee onlosmakelijk verbonden met zijn omgeving. Een ”aardling”, geschapen voor een eerbiedige omgang met die aarde. Met een te grote ecologische voetafdruk parasiteer je feitelijk op de schepping.

Genieten met éérbied. Misschien is dat wel de kern. Leven met de wetenschap dat het goede ons toevalt „uit de hand van God” (Prediker). Leven in verbondenheid met de schepping waartoe wij behoren. Kiezen, kopen en aan tafel gaan in het besef dat een boer ervoor heeft gewerkt, een dier ervoor heeft geleefd, een plant ervoor heeft gegroeid én dat God de wasdom gaf. Steeds met vréugde.

Pieter Grinwis is lid van de Tweede Kamer voor de ChristenUnie. Dit is zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 21 januari 2025 in de Waalse Kerk in Den Haag.

Pak na ”amen” niet zelf de draad weer op

Laten we het woord ”amen” niet zien als het einde van ons gebed, maar als een krachtige bevestiging dat Gods beloften waar en zeker zijn. Het is een uitnodiging om op Hem te blijven vertrouwen, elke dag opnieuw.

In 2 Korinthe 1:12-24 verdedigt Paulus zijn integriteit en zijn veranderde reisplannen. Maar hij wijst ook op iets veel groters: Gods trouw en betrouwbaarheid. Dat wijst op het centrale woord ”amen”. Dat is een woord dat we vaak uitspreken, misschien zonder er bewust bij stil te staan. Wat betekent het eigenlijk? En hoe kan dit ene woord ons geloofsleven verdiepen?

”Amen” is niet het slot van ons gebed, een punt dat een gesprek afsluit. Het is eerder een komma. Het houdt ons gebed open en wijst ons op de zekerheid van Gods beloften. Toch hebben we vaak de neiging om na ”amen” de draad van ons leven weer zelf op te pakken.

Als mijn kinderen en ik op zaterdagmiddag na de dank voor ons eten het woordje amen uitspreken, zijn we al half onderweg naar datgene waarmee we voor het eten bezig waren. Het is een soort snelle afsluiting om vlug over te gaan tot de orde van de dag. In de tweede brief aan de Korinthiërs staat het woord amen echter voor iets anders, als een uitnodiging om op God te vertrouwen. Niet als een afsluiting maar eerder als een aanmoediging om daarmee door te gaan.

In deze brief verdedigt Paulus zich. Hij heeft zijn plannen veranderd maar sommigen zien dat als onbetrouwbaarheid. Paulus maakt echter duidelijk: zijn veranderde plannen doen niets af aan zijn integriteit. Sterker nog, zijn ja en nee weerspiegelen Gods trouw. Hij zegt in vers 20: „Want alle beloften van God zijn in Hem ja; daarom is ook door Hem het Amen tot eer van God door ons.”

Met andere woorden, in Jezus Christus worden Gods beloften bevestigd. Ze zijn waar en betrouwbaar. Paulus benadrukt dat zijn eigen betrouwbaarheid geworteld is in Gods betrouwbaarheid.

Herinnering
Het woord ”amen” kennen we allemaal. Het is misschien wel het meest universele woord in het christelijk geloof. Maar wat betekent het precies? In de Bijbel wordt het woord gebruikt als een krachtige bevestiging. Het betekent: het is waar, het is zeker, dit is vaststaand.

Hier hebben we het cruciale punt: amen is geen afsluiting (zoals ik daar helaas vaak invulling aan geef), niet een manier om het gesprek met God te beëindigen. Het is niet een teken dat we nu zelf weer verder moeten. Nee, amen is een bevestiging van Gods trouw en een oproep om op Hem te blijven vertrouwen. Wanneer we amen zeggen, zeggen we eigenlijk: „Heer, ik leg dit in uw handen, en ik vertrouw erop dat U doet wat U hebt beloofd.”

Wat doen wij vaak? We bidden, spreken ons amen uit en gaan vervolgens weer verder alsof het allemaal aan ons ligt. We nemen onze zorgen, onze plannen, ons leven weer stevig in eigen hand. We bidden bijvoorbeeld om leiding, om kracht of om vrede, maar zodra we amen zeggen, proberen we alles zelf op te lossen. Misschien herkennen we dat wel in ons eigen leven. Ik herken dat niet alleen bij mijzelf aan tafel, maar ook vandaag de dag in de politiek. Denken we niet te veel dat we het allemaal wel zelf kunnen? Nou, kijk eens wat die houding ons allemaal brengt…

Toch is dat niet de bedoeling van ”amen”. Het is niet bedoeld om het gesprek met God af te sluiten maar juist om ons vertrouwen in Hem te bevestigen. Het is een herinnering dat we ook ná ons gebed op God mogen blijven leunen.

In Gods handen
Laten we opnieuw naar Paulus kijken. Zijn leven was verre van gemakkelijk. Hij kreeg te maken met weerstand, tegenslagen en veranderde plannen. Ondanks alles bleef hij vertrouwen op Gods leiding. Voor Paulus betekende het woordje amen niet slechts een afsluiting van zijn gebeden, maar een leven van vertrouwen, ook als het anders liep dan hij verwachtte.

Paulus wist: Gods beloften staan vast en Hij zal doen wat Hij zegt. Dat gaf hem de kracht om door te gaan, zelfs als de omstandigheden onzeker waren. Paulus’ leven getuigt van een diep vertrouwen op Gods trouw, een vertrouwen dat zich uitstrekte over elke situatie.

Wat betekent dit voor ons, vandaag? Elke keer dat we amen zeggen, worden we uitgenodigd om ons leven in Gods handen te leggen en dat ook te blijven doen. Het is niet een punt achter ons gebed, maar een richtingaanwijzer naar een leven van voortdurende afhankelijkheid van Hem.

Ja en amen
Wat zou er veranderen als we voortaan ”amen” niet meer zouden zien als het einde van ons gebed, maar als het begin van een leven vol vertrouwen? In plaats van te denken: „Nu moet ik het zelf doen”, zouden we kunnen zeggen: „Heer, ik blijf vertrouwen dat U doet wat U hebt beloofd.”

Misschien bidden we voor een moeilijke situatie op het werk of voor de gezondheid van een geliefde. We zeggen amen, maar dan komt de twijfel: „Hoe moet dit verder?” Amen herinnert ons eraan dat God bij ons blijft, ook na ons gebed. Wellicht bidden we om wijsheid met het oog op een belangrijke beslissing. Na het amen voelen we de neiging om zelf de controle te nemen. Maar ”amen” betekent: vertrouw op God; Hij leidt ons.

Laten we het woord amen niet zien als het einde van ons gebed, maar als een krachtige bevestiging dat Gods beloften waar en zeker zijn. Het is een uitnodiging om op Hem te blijven vertrouwen, elke dag opnieuw. ”Amen” is het begin van een leven dat geworteld is in Gods trouw. Want alle beloften van God zijn in Christus ja, en in Hem ook amen.

Derk Boswijk is lid van de Tweede Kamer voor het CDA. Dit is zijn toespraak die hij hield tijdens de residentiepauzedienst op 19 november 2024.

Wie is de baas in het koninkrijk der Nederlanden? 

De koning zullen kleine kinderen zeggen. Maar lichaamstaalexperts konden tijdens het voorlezen van de troonrede duidelijk zien dat Zijne Majesteit de plannen voor 2025 niet allemaal van harte voorlas.

De baas, dat ben ik natuurlijk zei onze nieuwe premier onlangs toen gevraagd werd wie er nu eigenlijk de echte baas is. Terecht werd hij gecorrigeerd door Geert Wilders: niet de minister-president, maar de Tweede Kamer is het hoogste orgaan in onze parlementaire democratie.

Frans Timmermans wees bij de Algemene Beschouwingen naar Wilders en zei: de schaduwpremier, de man die aan de touwtjes trekt zit daar! Eigenlijk wel raar toch, dat de vraag wie de baas is in Nederland zo lastig te beantwoorden is. Het is dus niet vanzelfsprekend voor iedereen duidelijk wie dat dan is. De eer die aan die functie verbonden is, of laten we zeggen de heerlijkheid neemt daardoor wel af en in Nederland is het droevig gesteld met respect voor het hoogste gezag.

Het thema voor vanmiddag: want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid volgt in het bekende Onze Vader na zes beden. We hebben daar zojuist over gehoord van dominee Groen. Aan mij is gevraagd om daar een politieke toepassing van te maken.

Het thema waar we vandaag bij stil staan bevat eigenlijk drie kernwoorden: Koninkrijk, kracht en heerlijkheid. Het woord koninkrijk staat voor de soevereine heerschappij van God, kracht is een ander woord voor macht en duidt op Gods ultieme vermogen om Zijn wil en heerschappij tot stand te brengen en heerlijkheid kun je ook lezen als glorie, zeg maar de erkenning van Zijn macht en heerschappij.

U voelt wel dat we het hier over totaal andere begrippen hebben dan die van toepassing zijn op aardse machthebbers.

Laten we eens nadenken over het eerste begrip: soevereine heerschappij, de mogelijkheid om onafhankelijk van andere machthebbers besluiten te nemen. Het kabinet beschikt niet in de verte over soevereine heerschappij.

Neem de minister van Landbouw die zo graag dingen anders zou willen doen voor de agrarische sector, maar tot de ontdekking is gekomen dat Nederland op heel veel onderwerpen in de landbouw de soevereiniteit heeft overgedragen naar Brussel.

Of neem het kabinet als geheel. Leunend op een ruime meerderheid in de Tweede Kamer moet dit Kabinet met de pet in de hand langs een aantal kleine partijen bedelen om steun in de Eerste Kamer. Zo heeft senator Peter Schalk van de SGP waarschijnlijk de sleutel in handen voor het al dan niet doorgaan van de noodwet voor de asielcrisis.

Nee van soevereiniteit is geen enkele sprake. De soevereine natiestaat is van drie kanten uitgehold, er zijn bevoegdheden in Brussel terecht gekomen, er zijn bevoegdheden gedecentraliseerd naar gemeenten, provincies of ze zijn overgedragen naar onafhankelijke instituties. Niet bepaald soevereine heerschappij.

Ook van het tweede begrip kracht of macht als het ultieme vermogen om de wil tot stand te brengen is geen sprake in onze regering. Met het trias politica model zijn de machten verdeeld over een wetgevende, uitvoerende macht en rechterlijke macht. Die drie delen houden elkaar in balans en vormen soms ook elkaars tegenmacht. Om nog maar te zwijgen van de oneindige wirwar aan regels en jurisprudentie die onze samenleving vleugellam lijken te maken. Er is een systeem gecreëerd waar niemand meer de regie op heeft. Niemand lijkt dit te kunnen doorbreken. De hele stikstofcrisis is bijvoorbeeld ontstaan doordat de rechter in 2019 de overheid terugfloot. Of neem de discussie over demonstratierecht: de minister gaat niet over het Openbaar Ministerie of de politie.

Macht heeft ook gezag nodig om te kunnen bestaan en ik heb onaangename gevoel dat er sprake is van een sluipend betonrot in het gezag van de overheid. De hang naar ultieme vrijheid tast dat overheidsgezag aan: de geest van de Franse revolutie: geen God en geen meester!

We zien dat ook bij verkiezingen. Die kennen steeds extremere uitslagen, veroorzaakt door de onrustige zoektocht van de kiezer naar de nieuwe leider die hun behoeften in het hier en nu vervult. Even snel laat dezelfde kiezer de gekozene weer vallen als die behoefte niet direct en onverkort wordt ingevuld. Bestuurders worden op die manier geleid door de grillen van de kiezer en komen niet toe aan het geven van zo vurig gewenste leiding.

Hoewel ik Lang niet alle denkbeelden van Plato hier zou willen bejubelen, laat hij in zijn inmiddels 2400 jaar oude meesterwerk “Politeia” merken dat hij de risico’s en kwetsbaarheden van een democratie heel goed doorziet: Men bewondert leiders die zich als ondergeschikten gedragen. Onder zulke omstandigheden moet de vrijheid toch onvermijdelijk extreme vormen aannemen.”

Dan het derde begrip: heerlijkheid, glorie en erkenning van macht. Glorie is in onze samenleving nog louter weggelegd voor sporthelden, YouTubers en artiesten. Dat hebben we kunnen zien rond de recnte Olympische Spelen, de winnaars worden bejubeld en hun prestaties worden tot mythische proporties uitvergroot.

Je hoeft X en andere social media maar te openen om te lezen en te horen hoe over de politieke machthebbers wordt gesproken. Tot het bot worden ze aangevallen en beledigd, tot op de enkels worden ze afgezaagd. Aangevallen op hun woorden, hun uiterlijke kenmerken en zelfs op hun privéleven.

Samenvattend zou je kunnen denken het is een treurige boel in ons koninkrijk. Het is slecht gesteld met de soevereiniteit, de macht en de heerlijkheid van ons landsbestuur. Je zou er somber van worden.

En dan moet je daarin als politicus van de SGP je werk doen. De partij met een theocratisch ideaal. Het ideaal van de ultieme Godsregering. Hoe ver is het van daar…? Zou je bijna zeggen. Dat zal nooit gebeuren… toch?

Hoe bijzonder steekt dan de bede waar we vandaag bij stil staan hier tegen af: daar straalt de zekerheid en de bewondering van af. Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid is eigenlijk ook een echo, een antwoord. Kijk maar naar de eerdere bede: Uw koninkrijk kome, uw wil, lees uw macht geschiede. Dat is uitgesproken als een diepe wens. En een paar beden later is daar al het stellige antwoord: want van U is het Koninkrijk en de kracht. Een wens is nog onvoltooid, maar deze bede is de bevestiging. De zekerheid dat God de soevereine heerser is niet alleen van Zijn hemels koninkrijk, maar ook van dit aardse koninkrijk. En dat Hij dat doet met kracht en al Zijn heerlijkheid.

Daarom hoeven de actuele omstandigheden en het scherpe signaal van Plato niet tot somberheid te stemmen. We hoeven niet te streven naar een theocratische heilstaat, we Leven al onder het theocratische bestuur van de almachtige God. „Door Mij heersen de heersers”, lezen we in Spreuken 8. Deze wereld is Zijn Koninkrijk. Hem loopt niets uit de hand, niet in Nederland, niet in Israël of Gaza, niet in Oekraïne of Rusland. In de hele wereld niet, sterker nog nog geen haar kan er van ons hoofd vallen zonder Zijn wil. En natuurlijk is dit een gebroken wereld, maar wel onder Zijn soevereine heerschappij en Hij heeft het ultieme vermogen om Zijn wil te doen en Hij krijgt ook de erkenning, de eer en de heerlijkheid en de glorie daarvoor. Van een koor van engelen en Zijn gezaligden die al mogen juichen voor Zijn troon. En laten wij ons dagelijks voegen in dat koor met die prachtige bede want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid.

André Flach is lid van de Tweede Kamer voor de SGP. Dit is zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 15 oktober 2024 in de Waalse Kerk in Den Haag.

Vergeef ons onze schulden

Op 27 oktober 2005 brak er een brand uit in het cellencomplex bij Schiphol-Oost. Elf gevangenen kwamen om het leven. Uit onderzoek bleek dat onder meer de gemeente Haarlemmermeer en de Rijksdiensten blaam trof. Wie stapten er op? De ministers Donner en Dekker, omdat ze als bewindspersonen ook „verantwoordelijk zijn voor de overheidsdiensten aan wier handelen het leed van de nabestaanden wordt toegeschreven”.

Dit is een spannende kwestie. Kun je verantwoordelijk zijn, ook als je niet direct zelf schuldig bent? En bestaat er zoiets als ”onze schulden”?

Gezamenlijk kwaad

In het Onze Vader gaat het in ieder geval niet primair over de enkeling. Kinderen leren in navolging van de Heere Jezus eeuwenlang sámen te bidden voor óns brood en voor vergeving van ónze schulden.

Samenleven betekent samen leven, inclusief het onder ogen zien dat iedere burger daarin tekortschiet, soms generaties lang. Het kwade gebeurt bovendien vaak gezamenlijk, ”in commissie”. Meer en meer worden er publieke spijtbetuigingen geuit, onder meer over de Holocaust en het slavernijverleden.

Volgens literatuurwetenschapper Michael Rothberg is het verwerken van de Shoah maatgevend geworden in het verzoeningsdiscours. Na de Tweede Wereldoorlog werden categorieën als genocide en genoegdoening uitgewerkt. Er kwamen publieke excuses. Beatrix deed dit in de Knesset in 1995, de paus in maart 2000 en de NS in 2005.

De afgelopen periode hebben diverse hoogwaardigheidsbekleders excuses aangeboden voor het slavernijverleden van Nederland. In al deze gevallen waren degenen die hun verontschuldigingen aanboden niet zelf direct dader. Er klonk een institutioneel ”mea culpa”. Hoe dan?

”Mijnen” en ”onzen”

Protestanten kunnen dat extra spannend vinden. Kierkegaard kreeg kriebels van het collectief. Neem nu dé vraag van Luther: „Hoe word ik rechtvaardig voor God?” Het bracht hem tot de Turmerlebnis in Wittenberg. De humanisten van de hervorming zijn herontdekkers van de individualiteit. Als jongen leerde ik dat je schuld en zonden moest ”mijnen” en dat je er allemaal uiteindelijk alleen voor staat. Over het ”onzen” van schuld en boete werd niet vaak gepreekt. Het woord ”ons” staat bovendien haaks op het levensgevoel van velen vandaag. Een van de grootste uitdagingen van de moderne tijd is immers de subjectiviteit.

Bestaat er zoiets als onze schulden? Laten we te rade gaan bij deskundigen.

Generaties

Je kunt deze vraag stellen aan juristen. Civilisten hebben weet van het leerstuk van de groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW). Als een groep buurjongens de auto van tante Trien sloopt, zijn ze ieder voor zich hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Ook al stond je erbij en keek je ernaar.

Er is ook een paradigmaverschuiving gaande in het aansprakelijkheidsrecht. Kan historisch onrecht eigenlijk wel verjaren? Inmiddels is sprake van doorbrekingsjurisprudentie en heeft de rechtspraak in een aantal gevallen de deur naar het verleden niet definitief gesloten (zoals in het geval van roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog).

Staatsrechtsgeleerden spreken over de ministeriële verantwoordelijkheid. De minister is verantwoordelijk en aanspreekbaar voor het ”doen en laten van zijn taken” (definitie Raad van State) én dat van al zijn of haar ambtenaren. De ministeriële verantwoordelijkheid wordt sinds het ontstaan ervan in de 19e eeuw steeds ruimer geïnterpreteerd. Denk aan het opstappen van het complete kabinet-Kok II in 2002 na het rapport over de val van Srebrenica in 1995.

Als je met psychologen spreekt over onze schulden, wijzen ze op de langjarige invloed van familiesystemen. Fouten van opa beïnvloeden onbedoeld en ongewild het leven van kleinkinderen. Familieopstellingen (een vorm van psychotherapie waarbij wordt gezocht naar onbewuste patronen uit de familie die in het heden problemen veroorzaken) worden populairder.

De theologen dan. Neem de Tien Woorden van Wijsheid: „Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde lid van hen die Mij haten.”

Jarenlang vond ik dit moeilijk. Wat kunnen kinderen nu doen aan fouten van hun ouders? Totdat een predikant me erop wees dat deze passage ook over een transgenerationeel trauma zou kunnen gaan. Traumatische effecten die meerdere generaties meegaan. Tot aan het derde en vierde geslacht toe. Er komt steeds meer literatuur hierover. Zowel wetenschappelijk als literair. Denk bijvoorbeeld aan de roman ”Viktor” van Judith Fanto over het zwijgen in een Joodse familie over de geheimzinnige broer van hun opa. „Waarom stopt mijn familie niet met onderduiken?”

Bescheiden taal

Foute structuren werken generaties lang door. Totdat er iemand opstaat in een familie, vragen stelt en een weg opent naar het erkennen en belijden van het kwade van korter of langer geleden, zodat er ruimte komt voor herstel en verzoening.

Zondigen doe je niet alleen; vergeven doe je niet alleen. Dit roept nieuwe vragen op. Kun je als bevoegd gezag alleen namens een instituut spijt betuigen? Of kun je als regeringsleider ook een collectieve schuldbekentenis uitspreken die de hele samenleving aangaat? En ingewikkelder nog: bestaat er ook zoiets als collectieve vergeving? Intermenselijk gesproken: wie zou dit dan moeten doen?

In ieder geval: hoe langer het onrecht geleden is, hoe bescheidener de taal die past. Dat laat onverlet dat je vandaag wél naar woorden kunt zoeken naar aanleiding van het historische onrecht van vroeger.

Het is juridisch en moreel uitlegbaar dat je als rechtsopvolger woorden geeft aan hetgeen je rechtsvoorgangers misdeden. Hoe? Dat heeft ieder instituut voor zichzelf te wegen. Het benoemen van oude schulden –en dat kan op verschillende manieren– heeft al waarde. Al is het symbolisch. Dat het een opluchting voor kleinkinderen en achterkleinkinderen kan zijn als hun transgenerationele trauma’s erkenning krijgen: „Ik zie je. Ik erken je pijn.” Er is ook goede symboolpolitiek. Op ootmoed staat geen houdbaarheidsdatum, op barmhartigheid doen evenmin.

Mr. drs. Pieter Verhoeve is burgemeester van Gouda. Dit is zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 18 juni in de Waalse Kerk in Den Haag.

Geef ons heden ons dagelijks brood

Dames en heren,

Dank dat ik hier vanmiddag een bijdrage mag leveren aan deze Residentiepauzedienst. De tekst die vanmiddag gelezen is, lijkt te spreken van een zekere lichtvoetigheid. Jezus spreekt tot zijn mensen in de Bergrede en legt daarin uit waar het Hem eigenlijk om te doen is. Zo roept Hij in dit gedeelte de mensen op om zich niet druk te maken over hun kleding, of over wat ze zullen eten en dat zij zich goed moeten realiseren dat je geen twee heren kunt dienen. Het is de keuze voor de mammon, of voor de Eeuwige. Die mammon mag dan enige zekerheid voor de korte termijn bieden, maar op de lange termijn zul je van de koude kermis thuis komen. Alsof de bestaanszekerheid waar veel over gesproken wordt, er vanzelf wel zal komen en we ons daar niet druk over hoeven te maken.

Een mooie tekst die op het eerste gezicht geheel indruist tegen het gevoel van deze tijd. Bepaald niet een tijd om zorgeloos in te zijn, gezien alle onrust dichtbij huis en op het wereldtoneel. Die zorgeloosheid heb ik zelf dan ook niet. Er is veel aan de hand en we leven in spannende en in sommige opzichten ook gevaarlijke tijden. Zekerheden en vanzelfsprekendheden lijken er niet meer te zijn en het is alsof we zijn terecht gekomen in het einde van een tijdperk en aan het begin staan van de overgang naar een nieuw tijdperk.

Dat is altijd spannend en gaat gepaard met onrust en chaos. Oude antwoorden werken niet meer en we zijn op zoek naar nieuwe antwoorden die ons verder helpen bij de vragen van vandaag en morgen. Onze samenleving die lang bekend stond als een ‘high trust’ society, een samenleving waarin een grote mate van vertrouwen heerste in instituties en bestuur, verandert snel in een samenleving waarin het vertrouwen daalt en de samenhang lijkt te verdwijnen.

Dat is zorgelijk en het zou me een lief ding waard zijn als we dat tij zouden kunnen keren. We kunnen wellicht beginnen met niet elke keer weer te roepen dat overheid en bestuur niet deugen terwijl we in één van de beste landen wonen waar feitelijk betrouwbaar bestuur bestaat. Er is nog steeds heel veel om vertrouwen in te hebben!

De Duits/Amerikaanse theoloog Paul Tillich schreef in zijn tijd, de jaren dertig van de vorige eeuw, over een ‘shaking of the foundations’. Alsof alles waar de samenleving op was gebaseerd stond te trillen op haar grondvesten. Mensen raken onzeker en angstig, verdwaald in de vele vragen van het moment, en zijn ontvankelijk voor de schijnbare zekerheden van het simpele antwoord. Mensen maken zich dus wel degelijk zorgen over de vraag hoe zij zich zullen kleden en wat zij zullen eten. Of anders: hebben we wel een dak boven ons hoofd, is er genoeg voor iedereen en is er wel ruimte voor die vreemdeling die op ons pad komt?

Het is zeker niet de tijd voor zorgeloosheid en leven van de wind. Het is een tijd om waakzaam te zijn. Waakzaam om te voorkomen dat wat ons mensen bindt en samenbrengt en houdt, wordt afgebroken of ten onder gaat aan steeds verdergaande polarisering. Dat geldt voor onze eigen samenleving, maar ook voor de wereld om ons heen. Soms lijkt he erop dat mensen elkaar niet meer willen horen en alleen maar naar elkaar staan te roepen en te schreeuwen. “Ik heb gelijk en ben niet geïnteresseerd in jouw weerwoord”. Je politieke tegenstander die je vijand is geworden. Niet meer degene met wie je in debat gaat om een goed compromis te vinden, maar om de ander te verslaan en monddood te maken. Hans Boutellier schrijft daar mooi over in zijn boek ‘Het Nieuwe Westen’. Als we niet uitkijken komen we in een samenleving terecht waarin wij elkaar voortdurend vanuit onze ooghoeken beloeren en wantrouwen het zal winnen van vertrouwen.

Ik heb hierover niet zo lang geleden gesproken in mijn nieuwjaarsrede waar ik de wapenspreuk van de provincie Zuid-Holland onder de aandacht heb gebracht. ‘Vigilate Deo Confidentes’, luidt die spreuk en dat betekent: ‘weest waakzaam op God vertrouwend’. Er is veel om zuinig op te zijn en er is veel om te verliezen. We moeten waakzaam zijn op wat onze vrijheid en democratische rechtstaat bedreigt. We moeten waakzaam zijn tegen krachten die goed garen spinnen bij de alsmaar groeiende verdeeldheid in dit land of in Europa. We moeten waakzaam zijn tegen alles wat ons als mensen van elkaar verwijdert.

Dat Deo Confidentes raakt in onze sterk geseculariseerde samenleving minder gewaardeerd en begrepen. Maar toch, het zou ons goed doen om het ‘Ego Confidentes’ van onze tijd te beantwoorden met het besef dat wij allen deel zijn van een groter geheel en wijzelf niet het middelpunt van het universum en geschiedenis zijn. Het zou goed zijn als wij meer redeneren vanuit het meervoud, het wij, dan vanuit het enkelvoud, het ik! En daarbij kan het geen kwaad ook ontvankelijk te zijn voor het geluid van de ander, verhalen en klanken die ons inspireren en bemoedigen.

Afgelopen week is het nieuwe hoofdlijnenakkoord gepresenteerd met de titel; ”Hoop, Lef en Trots”. Velen zullen gedacht hebben aan die andere drieslag die vele mensen al eeuwen lang hebben gemotiveerd er iets van te maken met elkaar namelijk: “Geloof, Hoop en Liefde”.

Ik spreek de Hoop uit dat dit nieuwe regeerprogram en het te vormen nieuwe kabinet zich zal laten leiden door de hoop dat wij als zoekende mensen in deze verwarrende tijden niet verder van elkaar verwijderd raken. Dat de teksten die wij zullen lezen en horen getuigen van de verantwoordelijkheid om mensen bij elkaar te brengen en ervoor te zorgen dat mensen niet buiten de boot vallen en het gevoel hebben niet meer mee te tellen. Ik verwacht Lef te zien om waar nodig onrecht aan de kaak te stellen en te bestrijden. Om niet te vallen voor de simpele oplossingen die verschillen aanwakkeren in plaats van te overbruggen. Om nieuwe wegen te vinden om in deze ingewikkelde tijden nieuwe oplossingen te vinden die duurzaam zijn en ook voor onze kinderen en kleinkinderen het goede zullen brengen. Ik zou met anderen Trots willen zijn op wie en wat wij zijn en waar wij in de geschiedenis een hoop mee hebben bereikt. Daarin golden steevast de woorden en waarden als ‘tolerantie’, ‘ruimdenkendheid’, ‘oog voor de noden van anderen’, ‘rechtvaardigheid’, ‘zorg voor de kwetsbaren’ en een ‘stimulans voor de sterken’.

Terug naar de tekst uit Matheus. Die oproep tot zorgeloosheid die aan het begin van de tekst lijkt te klinken is niet één van carpe diem en na ons de zondvloed. Nee, het is een aansporing om te beginnen met wat echt belangrijk is. Een aansporing om prioriteiten te leggen en daarmee een fundament voor een samenleving en wereld waarin datgene waarover wij ons elke dag zorgen maken, vanzelf zal komen. Begin nou eens met het zoeken naar het Koninkrijk van God en de gerechtigheid, en al het andere zal je worden geschonken…..

Begin nou eens met die ander te zien als je naaste, die lief te hebben zoals je jezelf liefhebt, zorg ervoor dat niemand tekort heeft en elk mens recht heeft op een menswaardig bestaan. Begin nou eens met de taal van de vrede opdat de oorlog stopt. Als dat het vertrekpunt is, dan zal al het andere je geschonken worden. Dan is er namelijk genoeg voor iedereen.

Drs. Jaap Smit is Commissaris van de Koning (tot 1 september 2024)  van de provincie Zuid-Holland. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 21 mei in de Waalse Kerk in Den Haag.

Uw wil geschiede

Het zijn slechte tijden! Het zijn moeilijke tijden! Dat zeggen de mensen tenminste. Laten we liever goed leven, dan worden de tijden vanzelf goed. Wij zijn de tijden. Zoals wij zijn, zo zijn de tijden.’ Dat schreef Augustinus zo’n 1700 jaar geleden. De luisteraar van vandaag de dag kan er een soort maakbaarheid in horen. Maar dat is absoluut niet de strekking van deze woorden. Het brengt midden in een Romeins Rijk dat ten onder gaat, in een uiterst tumultueuze tijd, terug naar de kern. Wie ben je? Waar vertrouw je op, of beter op Wie vertrouw je en hoe leidt je je leven? Juist in een tijd die gekenmerkt werd door geweld, door invallen van vreemde volken, door een uiteenvallende Pax Romana. In die tijd van onrust schrijft de oude kerkvader deze woorden.

Dit weekend hebben we allen met angst en beven de ernstige ontwikkelingen in Israël gevolgd. Het Iraanse Ayatollah-regime liet opnieuw zien wat de drijfveren zijn. Een haat tegen Israël, tegen het Joodse volk. Al jaren wordt geweld aangemoedigd via proxies; Hamas en Hezbollah, nu ook rechtstreeks. Het zijn woelige tijden, we zien geopolitiek van alles veranderen. Rusland viel Oekraïne binnen en de oorlog aan de rand van ons continent duurt voort, met een agressieve agenda die niet gericht is op de vrede van zelfstandige volken. We zien op allerlei plaatsen hoe sterke leiders het vertrouwen van het volk krijgen, maar weinig meer hebben van de Koning in psalm 72. De geopolitieke spanningen en de internationale vrede die, ook steeds dichterbij huis, almaar verder onder druk komt te staan.

En ook binnen eigen landgrenzen ervaren we zoveel diepe nood en gebrokenheid… We zien een samenleving waarin het morele failliet pijnlijk zichtbaar wordt wanneer we de afschuwwekkende toename van antisemitisme opmerken. Ik denk aan Barbara Barend, die pas op de radio zei: ‘Ik ben soms wel bang. Helaas moet ik zeggen dat ik… Ik ben niet bang, maar ik ben soms wel waakzaam.’

Ik denk ook aan het Rapport ‘Blind voor mens en recht’, waarin terecht harde woorden klinken over een overheid die mensen en hun rechten onvoldoende beschermt. We zien een overheid die soms mensen onbedoeld vermorzelt. We zien systemen die niet doen waarvoor ze zijn bedacht, maar die juist kwetsbare mensen keihard raken.

We ervaren dagelijks iets van dat spanningsveld. Het zijn op zoveel plekken moeilijke tijden. Ja, ‘wij mensen zijn de tijden’, en de huidige omstandigheden laten ook zien wat dat betekent. Maar dat is niet het héle verhaal. Want als we een ding zeker weten, dan is het wel dat de tijden uiteindelijk niet van de mensen zijn. Ze zijn in Gods hand. We weten dat er een God is die regeert, die almachtig is.

We bidden, met de woorden van het Onze Vader, dat Gods wil zal geschieden, maar dan kijken we om ons heen en zie we vooral zoveel menselijke wil, zoveel krachten die zich verzetten tegen Gods goede bedoelingen voor de wereld.

En toch… Vandaag staan we stil bij de prachtige bede in het onze Vader. ‘Uw wil geschiedde.’ Het is voor mij opnieuw zo’n moment dat je de blik omhoog heft. Dat je bedenkt dat psalm 2 waar is, het woeden van de vvolken, met leiders met al hun plannen en plannetjes. Omhoog kijken, het is een én toch!

Al tweeduizend jaar lang hebben christenen, dwars door pandemieën, oorlogen en hongersnoden heen, steeds vastgehouden aan die Hoop. Dat we in goede Handen zijn, dat er een Koninkrijk was, is én komt! Deze christelijke hoop is geen vergeefse hoop. Ze is een anker, dat ons tegelijk zowel stevig wortelt in deze aardse wereld die schreeuwt om vrede en gerechtigheid alsook bewust maakt van het feit dat God de wereld op een dag gaat verlossen.

Paulus schrijft hier ook over, in Romeinen 8:24 (HSV): ‘Want in de hoop zijn wij zalig geworden. Hoop nu die gezien wordt, is geen hoop. (…) Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.’ We zijn dus zaaiende mensen, die met volharding het goede proberen te doen in déze hoop, dat God de wereld eens zal verlossen. En wie met open ogen leeft, vangt zo nu en dan al glimpen op van het komende Koninkrijk, wanneer ‘de tijden’ definitief zullen opgaan in Gods toekomst.

Daar gaat ook het Onze Vader over. Ik benoemde het al: in het gebed dat de Here Jezus ons leert, zit een eerlijke erkenning. Een erkenning dat het hier op aarde nog niet is zoals God het heeft bedoeld. Wat een onvoorstelbaar groot voorrecht is het dan dat Jezus ons Zelf leert bidden dat iets van Gods wil op deze gebroken aarde zichtbaar mag worden. Dat zijn almacht zichtbaar wordt. Dat Hij regeert.

Wie het Onze Vader herhaaldelijk bidt, mag dan soms iets proeven van Gods almacht. Soms werkt God wonderen op ons gebed. Maar wie biddend leeft, ontdekt ook dat God langzaam zijn eigen hart verandert, om het tot vruchtbare grond te maken. Soms verhoort God gebeden op een wijze die geen mens had kunnen bedenken en beweegt Hij daarvoor hemel en aarde. Maar vaker nog werkt Hij in het verborgene, ook in het hart van de bidder zelf; schept Hij bewogenheid in het hart van wie tot Hem bidt. Zo wordt de bidder zelf soms Gods genadige antwoord op zijn eigen gebed. In dat verband spreken mensen soms van ‘gevaarlijke gebeden’, omdat het risico bestaat dat God tegen de bidder zegt: ‘En wat nu als jij zelf opstaat om iets te doen?’ Dan wordt het bidden én werken. Mensen ontvangen een verantwoordelijkheid om op te staan, op weg te gaan.

Christenen zijn geroepen om biddend te staan in de gebrokenheid van deze wereld. Op die plekken waar de aarde nog zo weinig lijkt op de hemel. Laat ons meer op de plekken van het ‘Kyrie’ zijn, waar de wereld in nood verkeert. Heer ontferm U. Soms kunnen we zomaar overweldigd raken door de pijn en de gebrokenheid. Wat is het dan troostrijk dat Paulus in hetzelfde gedeelte waar ik eerder uit citeerde, schrijft dat de Geest Zelf voor ons pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom. 8:26).

Maar juist wanneer de bron van onze eigen woorden is opgedroogd, kunnen we ook terugvallen op de woorden die de Here Jezus ons Zelf gegeven heeft in het Onze Vader.

Dit kostbare gebed is opgedeeld in twee delen met elk drie verzoeken. In het midden van het gebed vinden we het scharnierpunt: ‘op aarde zoals in de hemel.’ De eerste helft van het gebed richt onze blik omhoog, op de hemel: ‘Uw naam’, ‘Uw Koninkrijk’, ‘Uw wil.’ Uw, uw, uw. De voornaamwoorden zeggen eigenlijk alles: ze betrekken ons op God en zijn werk. In de tweede helft van het gebed verlegt de Here Jezus de focus naar de wereld waarin wij leven, de aarde die zucht. Met de laatste drie gebedsverzoeken leert Jezus ons om God vrijmoedig te vragen of Hij zich over ons wil ontfermen: ‘Geef ons, vergeef ons, leid ons…’ Ons, ons, ons. Dat zou je bijna niet durven zeggen in de protestantse traditie, maar blijkbaar luistert God, door ons gebed, opnieuw naar onze nood en die van de wereld. Wat een wonder.

Het bijzondere is dat Jezus ons niet leert te bidden voor onze eigen, individuele nood alleen: we bidden om “ons” brood. En dus gaan onze gebeden bewust of onbewust uit naar de plekken waar mensen moeten vechten om het kleine beetje voedsel dat er is. Als we bidden dat God “ons” niet in verzoeking leidt, dan bidden we dat God de wereld behoedt voor oorlogszucht, voor geweldsuitspattingen, voor hebzucht. Voor die tekenen van deze tijd waar ik in het begin over sprak.

“Uw wil geschiede”. Dat betekent ten slotte ook dat Gods wil onze eigen wil ver te boven gaat. ‘Hoger dan de wolken reikt uw trouw, o Heer.’ Steeds wanneer ik dit mag bidden, is dat ook een terugvallen op zijn wijsheid, vooral wanneer ik het zelf niet meer weet. Met dit gebed belijden we: ‘Uw wil is beter.’

In Gouda, waar ik woon, wordt steevast een kerkklok geluid wanneer het Onze Vader gebeden wordt. Wat vind ik dat een krachtig symbool. Ik weet nog dat ik thuis was toen een van mijn kinderen ziek was. Toen hoorde ik die klok luiden en wist ik: het Onze Vader wordt gebeden. En ook in de huiskamer bid je dan  mee. Op zo’n moment klinkt dat kleine klokje in de kerktoren, wijzend naar de hemel en daarmee zegt het als het ware: ‘Er is een God! Er is heil. En zijn wil zal geschieden.’

Ik zag hier in deze kerk ook het Franse opschrift aan de muur, dat in het Nederlands betekent: ‘Zijn wil zal geschieden.’ De kerkgangers hier hebben dat door al die eeuwen heen gezien. We mogen het ook wekelijks horen, in dit land dat gestempeld is door christelijke waarden. Maar allermeest mogen we het met elkaar bidden, tot die grote dag dat zijn wil volledig zal geschieden, dat er vrede is en recht. Dat de tranen van de ogen worden gewist. En dat de kleinen en de groten juichend voor zijn troon staan. Augustinus sprak erover. De reformatie sprak erover. Elke generatie gaat vanuit die kracht steeds voort. En wij mogen het doen: uitzien naar die grote dag. En tot die tijd zullen we onze grote Koning volgen.

Mr. M.H. Bikker is lijsttrekker van de Tweede Kamerfractie van de ChristenUnie. Dit is haar toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 16 april in de Waalse Kerk in Den Haag.