Vergeef ons onze schulden

Op 27 oktober 2005 brak er een brand uit in het cellencomplex bij Schiphol-Oost. Elf gevangenen kwamen om het leven. Uit onderzoek bleek dat onder meer de gemeente Haarlemmermeer en de Rijksdiensten blaam trof. Wie stapten er op? De ministers Donner en Dekker, omdat ze als bewindspersonen ook „verantwoordelijk zijn voor de overheidsdiensten aan wier handelen het leed van de nabestaanden wordt toegeschreven”.

Dit is een spannende kwestie. Kun je verantwoordelijk zijn, ook als je niet direct zelf schuldig bent? En bestaat er zoiets als ”onze schulden”?

Gezamenlijk kwaad

In het Onze Vader gaat het in ieder geval niet primair over de enkeling. Kinderen leren in navolging van de Heere Jezus eeuwenlang sámen te bidden voor óns brood en voor vergeving van ónze schulden.

Samenleven betekent samen leven, inclusief het onder ogen zien dat iedere burger daarin tekortschiet, soms generaties lang. Het kwade gebeurt bovendien vaak gezamenlijk, ”in commissie”. Meer en meer worden er publieke spijtbetuigingen geuit, onder meer over de Holocaust en het slavernijverleden.

Volgens literatuurwetenschapper Michael Rothberg is het verwerken van de Shoah maatgevend geworden in het verzoeningsdiscours. Na de Tweede Wereldoorlog werden categorieën als genocide en genoegdoening uitgewerkt. Er kwamen publieke excuses. Beatrix deed dit in de Knesset in 1995, de paus in maart 2000 en de NS in 2005.

De afgelopen periode hebben diverse hoogwaardigheidsbekleders excuses aangeboden voor het slavernijverleden van Nederland. In al deze gevallen waren degenen die hun verontschuldigingen aanboden niet zelf direct dader. Er klonk een institutioneel ”mea culpa”. Hoe dan?

”Mijnen” en ”onzen”

Protestanten kunnen dat extra spannend vinden. Kierkegaard kreeg kriebels van het collectief. Neem nu dé vraag van Luther: „Hoe word ik rechtvaardig voor God?” Het bracht hem tot de Turmerlebnis in Wittenberg. De humanisten van de hervorming zijn herontdekkers van de individualiteit. Als jongen leerde ik dat je schuld en zonden moest ”mijnen” en dat je er allemaal uiteindelijk alleen voor staat. Over het ”onzen” van schuld en boete werd niet vaak gepreekt. Het woord ”ons” staat bovendien haaks op het levensgevoel van velen vandaag. Een van de grootste uitdagingen van de moderne tijd is immers de subjectiviteit.

Bestaat er zoiets als onze schulden? Laten we te rade gaan bij deskundigen.

Generaties

Je kunt deze vraag stellen aan juristen. Civilisten hebben weet van het leerstuk van de groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW). Als een groep buurjongens de auto van tante Trien sloopt, zijn ze ieder voor zich hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Ook al stond je erbij en keek je ernaar.

Er is ook een paradigmaverschuiving gaande in het aansprakelijkheidsrecht. Kan historisch onrecht eigenlijk wel verjaren? Inmiddels is sprake van doorbrekingsjurisprudentie en heeft de rechtspraak in een aantal gevallen de deur naar het verleden niet definitief gesloten (zoals in het geval van roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog).

Staatsrechtsgeleerden spreken over de ministeriële verantwoordelijkheid. De minister is verantwoordelijk en aanspreekbaar voor het ”doen en laten van zijn taken” (definitie Raad van State) én dat van al zijn of haar ambtenaren. De ministeriële verantwoordelijkheid wordt sinds het ontstaan ervan in de 19e eeuw steeds ruimer geïnterpreteerd. Denk aan het opstappen van het complete kabinet-Kok II in 2002 na het rapport over de val van Srebrenica in 1995.

Als je met psychologen spreekt over onze schulden, wijzen ze op de langjarige invloed van familiesystemen. Fouten van opa beïnvloeden onbedoeld en ongewild het leven van kleinkinderen. Familieopstellingen (een vorm van psychotherapie waarbij wordt gezocht naar onbewuste patronen uit de familie die in het heden problemen veroorzaken) worden populairder.

De theologen dan. Neem de Tien Woorden van Wijsheid: „Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde lid van hen die Mij haten.”

Jarenlang vond ik dit moeilijk. Wat kunnen kinderen nu doen aan fouten van hun ouders? Totdat een predikant me erop wees dat deze passage ook over een transgenerationeel trauma zou kunnen gaan. Traumatische effecten die meerdere generaties meegaan. Tot aan het derde en vierde geslacht toe. Er komt steeds meer literatuur hierover. Zowel wetenschappelijk als literair. Denk bijvoorbeeld aan de roman ”Viktor” van Judith Fanto over het zwijgen in een Joodse familie over de geheimzinnige broer van hun opa. „Waarom stopt mijn familie niet met onderduiken?”

Bescheiden taal

Foute structuren werken generaties lang door. Totdat er iemand opstaat in een familie, vragen stelt en een weg opent naar het erkennen en belijden van het kwade van korter of langer geleden, zodat er ruimte komt voor herstel en verzoening.

Zondigen doe je niet alleen; vergeven doe je niet alleen. Dit roept nieuwe vragen op. Kun je als bevoegd gezag alleen namens een instituut spijt betuigen? Of kun je als regeringsleider ook een collectieve schuldbekentenis uitspreken die de hele samenleving aangaat? En ingewikkelder nog: bestaat er ook zoiets als collectieve vergeving? Intermenselijk gesproken: wie zou dit dan moeten doen?

In ieder geval: hoe langer het onrecht geleden is, hoe bescheidener de taal die past. Dat laat onverlet dat je vandaag wél naar woorden kunt zoeken naar aanleiding van het historische onrecht van vroeger.

Het is juridisch en moreel uitlegbaar dat je als rechtsopvolger woorden geeft aan hetgeen je rechtsvoorgangers misdeden. Hoe? Dat heeft ieder instituut voor zichzelf te wegen. Het benoemen van oude schulden –en dat kan op verschillende manieren– heeft al waarde. Al is het symbolisch. Dat het een opluchting voor kleinkinderen en achterkleinkinderen kan zijn als hun transgenerationele trauma’s erkenning krijgen: „Ik zie je. Ik erken je pijn.” Er is ook goede symboolpolitiek. Op ootmoed staat geen houdbaarheidsdatum, op barmhartigheid doen evenmin.

Mr. drs. Pieter Verhoeve is burgemeester van Gouda. Dit is zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 18 juni in de Waalse Kerk in Den Haag.

Geef ons heden ons dagelijks brood

Dames en heren,

Dank dat ik hier vanmiddag een bijdrage mag leveren aan deze Residentiepauzedienst. De tekst die vanmiddag gelezen is, lijkt te spreken van een zekere lichtvoetigheid. Jezus spreekt tot zijn mensen in de Bergrede en legt daarin uit waar het Hem eigenlijk om te doen is. Zo roept Hij in dit gedeelte de mensen op om zich niet druk te maken over hun kleding, of over wat ze zullen eten en dat zij zich goed moeten realiseren dat je geen twee heren kunt dienen. Het is de keuze voor de mammon, of voor de Eeuwige. Die mammon mag dan enige zekerheid voor de korte termijn bieden, maar op de lange termijn zul je van de koude kermis thuis komen. Alsof de bestaanszekerheid waar veel over gesproken wordt, er vanzelf wel zal komen en we ons daar niet druk over hoeven te maken.

Een mooie tekst die op het eerste gezicht geheel indruist tegen het gevoel van deze tijd. Bepaald niet een tijd om zorgeloos in te zijn, gezien alle onrust dichtbij huis en op het wereldtoneel. Die zorgeloosheid heb ik zelf dan ook niet. Er is veel aan de hand en we leven in spannende en in sommige opzichten ook gevaarlijke tijden. Zekerheden en vanzelfsprekendheden lijken er niet meer te zijn en het is alsof we zijn terecht gekomen in het einde van een tijdperk en aan het begin staan van de overgang naar een nieuw tijdperk.

Dat is altijd spannend en gaat gepaard met onrust en chaos. Oude antwoorden werken niet meer en we zijn op zoek naar nieuwe antwoorden die ons verder helpen bij de vragen van vandaag en morgen. Onze samenleving die lang bekend stond als een ‘high trust’ society, een samenleving waarin een grote mate van vertrouwen heerste in instituties en bestuur, verandert snel in een samenleving waarin het vertrouwen daalt en de samenhang lijkt te verdwijnen.

Dat is zorgelijk en het zou me een lief ding waard zijn als we dat tij zouden kunnen keren. We kunnen wellicht beginnen met niet elke keer weer te roepen dat overheid en bestuur niet deugen terwijl we in één van de beste landen wonen waar feitelijk betrouwbaar bestuur bestaat. Er is nog steeds heel veel om vertrouwen in te hebben!

De Duits/Amerikaanse theoloog Paul Tillich schreef in zijn tijd, de jaren dertig van de vorige eeuw, over een ‘shaking of the foundations’. Alsof alles waar de samenleving op was gebaseerd stond te trillen op haar grondvesten. Mensen raken onzeker en angstig, verdwaald in de vele vragen van het moment, en zijn ontvankelijk voor de schijnbare zekerheden van het simpele antwoord. Mensen maken zich dus wel degelijk zorgen over de vraag hoe zij zich zullen kleden en wat zij zullen eten. Of anders: hebben we wel een dak boven ons hoofd, is er genoeg voor iedereen en is er wel ruimte voor die vreemdeling die op ons pad komt?

Het is zeker niet de tijd voor zorgeloosheid en leven van de wind. Het is een tijd om waakzaam te zijn. Waakzaam om te voorkomen dat wat ons mensen bindt en samenbrengt en houdt, wordt afgebroken of ten onder gaat aan steeds verdergaande polarisering. Dat geldt voor onze eigen samenleving, maar ook voor de wereld om ons heen. Soms lijkt he erop dat mensen elkaar niet meer willen horen en alleen maar naar elkaar staan te roepen en te schreeuwen. “Ik heb gelijk en ben niet geïnteresseerd in jouw weerwoord”. Je politieke tegenstander die je vijand is geworden. Niet meer degene met wie je in debat gaat om een goed compromis te vinden, maar om de ander te verslaan en monddood te maken. Hans Boutellier schrijft daar mooi over in zijn boek ‘Het Nieuwe Westen’. Als we niet uitkijken komen we in een samenleving terecht waarin wij elkaar voortdurend vanuit onze ooghoeken beloeren en wantrouwen het zal winnen van vertrouwen.

Ik heb hierover niet zo lang geleden gesproken in mijn nieuwjaarsrede waar ik de wapenspreuk van de provincie Zuid-Holland onder de aandacht heb gebracht. ‘Vigilate Deo Confidentes’, luidt die spreuk en dat betekent: ‘weest waakzaam op God vertrouwend’. Er is veel om zuinig op te zijn en er is veel om te verliezen. We moeten waakzaam zijn op wat onze vrijheid en democratische rechtstaat bedreigt. We moeten waakzaam zijn tegen krachten die goed garen spinnen bij de alsmaar groeiende verdeeldheid in dit land of in Europa. We moeten waakzaam zijn tegen alles wat ons als mensen van elkaar verwijdert.

Dat Deo Confidentes raakt in onze sterk geseculariseerde samenleving minder gewaardeerd en begrepen. Maar toch, het zou ons goed doen om het ‘Ego Confidentes’ van onze tijd te beantwoorden met het besef dat wij allen deel zijn van een groter geheel en wijzelf niet het middelpunt van het universum en geschiedenis zijn. Het zou goed zijn als wij meer redeneren vanuit het meervoud, het wij, dan vanuit het enkelvoud, het ik! En daarbij kan het geen kwaad ook ontvankelijk te zijn voor het geluid van de ander, verhalen en klanken die ons inspireren en bemoedigen.

Afgelopen week is het nieuwe hoofdlijnenakkoord gepresenteerd met de titel; ”Hoop, Lef en Trots”. Velen zullen gedacht hebben aan die andere drieslag die vele mensen al eeuwen lang hebben gemotiveerd er iets van te maken met elkaar namelijk: “Geloof, Hoop en Liefde”.

Ik spreek de Hoop uit dat dit nieuwe regeerprogram en het te vormen nieuwe kabinet zich zal laten leiden door de hoop dat wij als zoekende mensen in deze verwarrende tijden niet verder van elkaar verwijderd raken. Dat de teksten die wij zullen lezen en horen getuigen van de verantwoordelijkheid om mensen bij elkaar te brengen en ervoor te zorgen dat mensen niet buiten de boot vallen en het gevoel hebben niet meer mee te tellen. Ik verwacht Lef te zien om waar nodig onrecht aan de kaak te stellen en te bestrijden. Om niet te vallen voor de simpele oplossingen die verschillen aanwakkeren in plaats van te overbruggen. Om nieuwe wegen te vinden om in deze ingewikkelde tijden nieuwe oplossingen te vinden die duurzaam zijn en ook voor onze kinderen en kleinkinderen het goede zullen brengen. Ik zou met anderen Trots willen zijn op wie en wat wij zijn en waar wij in de geschiedenis een hoop mee hebben bereikt. Daarin golden steevast de woorden en waarden als ‘tolerantie’, ‘ruimdenkendheid’, ‘oog voor de noden van anderen’, ‘rechtvaardigheid’, ‘zorg voor de kwetsbaren’ en een ‘stimulans voor de sterken’.

Terug naar de tekst uit Matheus. Die oproep tot zorgeloosheid die aan het begin van de tekst lijkt te klinken is niet één van carpe diem en na ons de zondvloed. Nee, het is een aansporing om te beginnen met wat echt belangrijk is. Een aansporing om prioriteiten te leggen en daarmee een fundament voor een samenleving en wereld waarin datgene waarover wij ons elke dag zorgen maken, vanzelf zal komen. Begin nou eens met het zoeken naar het Koninkrijk van God en de gerechtigheid, en al het andere zal je worden geschonken…..

Begin nou eens met die ander te zien als je naaste, die lief te hebben zoals je jezelf liefhebt, zorg ervoor dat niemand tekort heeft en elk mens recht heeft op een menswaardig bestaan. Begin nou eens met de taal van de vrede opdat de oorlog stopt. Als dat het vertrekpunt is, dan zal al het andere je geschonken worden. Dan is er namelijk genoeg voor iedereen.

Drs. Jaap Smit is Commissaris van de Koning (tot 1 september 2024)  van de provincie Zuid-Holland. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 21 mei in de Waalse Kerk in Den Haag.

Uw wil geschiede

Het zijn slechte tijden! Het zijn moeilijke tijden! Dat zeggen de mensen tenminste. Laten we liever goed leven, dan worden de tijden vanzelf goed. Wij zijn de tijden. Zoals wij zijn, zo zijn de tijden.’ Dat schreef Augustinus zo’n 1700 jaar geleden. De luisteraar van vandaag de dag kan er een soort maakbaarheid in horen. Maar dat is absoluut niet de strekking van deze woorden. Het brengt midden in een Romeins Rijk dat ten onder gaat, in een uiterst tumultueuze tijd, terug naar de kern. Wie ben je? Waar vertrouw je op, of beter op Wie vertrouw je en hoe leidt je je leven? Juist in een tijd die gekenmerkt werd door geweld, door invallen van vreemde volken, door een uiteenvallende Pax Romana. In die tijd van onrust schrijft de oude kerkvader deze woorden.

Dit weekend hebben we allen met angst en beven de ernstige ontwikkelingen in Israël gevolgd. Het Iraanse Ayatollah-regime liet opnieuw zien wat de drijfveren zijn. Een haat tegen Israël, tegen het Joodse volk. Al jaren wordt geweld aangemoedigd via proxies; Hamas en Hezbollah, nu ook rechtstreeks. Het zijn woelige tijden, we zien geopolitiek van alles veranderen. Rusland viel Oekraïne binnen en de oorlog aan de rand van ons continent duurt voort, met een agressieve agenda die niet gericht is op de vrede van zelfstandige volken. We zien op allerlei plaatsen hoe sterke leiders het vertrouwen van het volk krijgen, maar weinig meer hebben van de Koning in psalm 72. De geopolitieke spanningen en de internationale vrede die, ook steeds dichterbij huis, almaar verder onder druk komt te staan.

En ook binnen eigen landgrenzen ervaren we zoveel diepe nood en gebrokenheid… We zien een samenleving waarin het morele failliet pijnlijk zichtbaar wordt wanneer we de afschuwwekkende toename van antisemitisme opmerken. Ik denk aan Barbara Barend, die pas op de radio zei: ‘Ik ben soms wel bang. Helaas moet ik zeggen dat ik… Ik ben niet bang, maar ik ben soms wel waakzaam.’

Ik denk ook aan het Rapport ‘Blind voor mens en recht’, waarin terecht harde woorden klinken over een overheid die mensen en hun rechten onvoldoende beschermt. We zien een overheid die soms mensen onbedoeld vermorzelt. We zien systemen die niet doen waarvoor ze zijn bedacht, maar die juist kwetsbare mensen keihard raken.

We ervaren dagelijks iets van dat spanningsveld. Het zijn op zoveel plekken moeilijke tijden. Ja, ‘wij mensen zijn de tijden’, en de huidige omstandigheden laten ook zien wat dat betekent. Maar dat is niet het héle verhaal. Want als we een ding zeker weten, dan is het wel dat de tijden uiteindelijk niet van de mensen zijn. Ze zijn in Gods hand. We weten dat er een God is die regeert, die almachtig is.

We bidden, met de woorden van het Onze Vader, dat Gods wil zal geschieden, maar dan kijken we om ons heen en zie we vooral zoveel menselijke wil, zoveel krachten die zich verzetten tegen Gods goede bedoelingen voor de wereld.

En toch… Vandaag staan we stil bij de prachtige bede in het onze Vader. ‘Uw wil geschiedde.’ Het is voor mij opnieuw zo’n moment dat je de blik omhoog heft. Dat je bedenkt dat psalm 2 waar is, het woeden van de vvolken, met leiders met al hun plannen en plannetjes. Omhoog kijken, het is een én toch!

Al tweeduizend jaar lang hebben christenen, dwars door pandemieën, oorlogen en hongersnoden heen, steeds vastgehouden aan die Hoop. Dat we in goede Handen zijn, dat er een Koninkrijk was, is én komt! Deze christelijke hoop is geen vergeefse hoop. Ze is een anker, dat ons tegelijk zowel stevig wortelt in deze aardse wereld die schreeuwt om vrede en gerechtigheid alsook bewust maakt van het feit dat God de wereld op een dag gaat verlossen.

Paulus schrijft hier ook over, in Romeinen 8:24 (HSV): ‘Want in de hoop zijn wij zalig geworden. Hoop nu die gezien wordt, is geen hoop. (…) Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.’ We zijn dus zaaiende mensen, die met volharding het goede proberen te doen in déze hoop, dat God de wereld eens zal verlossen. En wie met open ogen leeft, vangt zo nu en dan al glimpen op van het komende Koninkrijk, wanneer ‘de tijden’ definitief zullen opgaan in Gods toekomst.

Daar gaat ook het Onze Vader over. Ik benoemde het al: in het gebed dat de Here Jezus ons leert, zit een eerlijke erkenning. Een erkenning dat het hier op aarde nog niet is zoals God het heeft bedoeld. Wat een onvoorstelbaar groot voorrecht is het dan dat Jezus ons Zelf leert bidden dat iets van Gods wil op deze gebroken aarde zichtbaar mag worden. Dat zijn almacht zichtbaar wordt. Dat Hij regeert.

Wie het Onze Vader herhaaldelijk bidt, mag dan soms iets proeven van Gods almacht. Soms werkt God wonderen op ons gebed. Maar wie biddend leeft, ontdekt ook dat God langzaam zijn eigen hart verandert, om het tot vruchtbare grond te maken. Soms verhoort God gebeden op een wijze die geen mens had kunnen bedenken en beweegt Hij daarvoor hemel en aarde. Maar vaker nog werkt Hij in het verborgene, ook in het hart van de bidder zelf; schept Hij bewogenheid in het hart van wie tot Hem bidt. Zo wordt de bidder zelf soms Gods genadige antwoord op zijn eigen gebed. In dat verband spreken mensen soms van ‘gevaarlijke gebeden’, omdat het risico bestaat dat God tegen de bidder zegt: ‘En wat nu als jij zelf opstaat om iets te doen?’ Dan wordt het bidden én werken. Mensen ontvangen een verantwoordelijkheid om op te staan, op weg te gaan.

Christenen zijn geroepen om biddend te staan in de gebrokenheid van deze wereld. Op die plekken waar de aarde nog zo weinig lijkt op de hemel. Laat ons meer op de plekken van het ‘Kyrie’ zijn, waar de wereld in nood verkeert. Heer ontferm U. Soms kunnen we zomaar overweldigd raken door de pijn en de gebrokenheid. Wat is het dan troostrijk dat Paulus in hetzelfde gedeelte waar ik eerder uit citeerde, schrijft dat de Geest Zelf voor ons pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom. 8:26).

Maar juist wanneer de bron van onze eigen woorden is opgedroogd, kunnen we ook terugvallen op de woorden die de Here Jezus ons Zelf gegeven heeft in het Onze Vader.

Dit kostbare gebed is opgedeeld in twee delen met elk drie verzoeken. In het midden van het gebed vinden we het scharnierpunt: ‘op aarde zoals in de hemel.’ De eerste helft van het gebed richt onze blik omhoog, op de hemel: ‘Uw naam’, ‘Uw Koninkrijk’, ‘Uw wil.’ Uw, uw, uw. De voornaamwoorden zeggen eigenlijk alles: ze betrekken ons op God en zijn werk. In de tweede helft van het gebed verlegt de Here Jezus de focus naar de wereld waarin wij leven, de aarde die zucht. Met de laatste drie gebedsverzoeken leert Jezus ons om God vrijmoedig te vragen of Hij zich over ons wil ontfermen: ‘Geef ons, vergeef ons, leid ons…’ Ons, ons, ons. Dat zou je bijna niet durven zeggen in de protestantse traditie, maar blijkbaar luistert God, door ons gebed, opnieuw naar onze nood en die van de wereld. Wat een wonder.

Het bijzondere is dat Jezus ons niet leert te bidden voor onze eigen, individuele nood alleen: we bidden om “ons” brood. En dus gaan onze gebeden bewust of onbewust uit naar de plekken waar mensen moeten vechten om het kleine beetje voedsel dat er is. Als we bidden dat God “ons” niet in verzoeking leidt, dan bidden we dat God de wereld behoedt voor oorlogszucht, voor geweldsuitspattingen, voor hebzucht. Voor die tekenen van deze tijd waar ik in het begin over sprak.

“Uw wil geschiede”. Dat betekent ten slotte ook dat Gods wil onze eigen wil ver te boven gaat. ‘Hoger dan de wolken reikt uw trouw, o Heer.’ Steeds wanneer ik dit mag bidden, is dat ook een terugvallen op zijn wijsheid, vooral wanneer ik het zelf niet meer weet. Met dit gebed belijden we: ‘Uw wil is beter.’

In Gouda, waar ik woon, wordt steevast een kerkklok geluid wanneer het Onze Vader gebeden wordt. Wat vind ik dat een krachtig symbool. Ik weet nog dat ik thuis was toen een van mijn kinderen ziek was. Toen hoorde ik die klok luiden en wist ik: het Onze Vader wordt gebeden. En ook in de huiskamer bid je dan  mee. Op zo’n moment klinkt dat kleine klokje in de kerktoren, wijzend naar de hemel en daarmee zegt het als het ware: ‘Er is een God! Er is heil. En zijn wil zal geschieden.’

Ik zag hier in deze kerk ook het Franse opschrift aan de muur, dat in het Nederlands betekent: ‘Zijn wil zal geschieden.’ De kerkgangers hier hebben dat door al die eeuwen heen gezien. We mogen het ook wekelijks horen, in dit land dat gestempeld is door christelijke waarden. Maar allermeest mogen we het met elkaar bidden, tot die grote dag dat zijn wil volledig zal geschieden, dat er vrede is en recht. Dat de tranen van de ogen worden gewist. En dat de kleinen en de groten juichend voor zijn troon staan. Augustinus sprak erover. De reformatie sprak erover. Elke generatie gaat vanuit die kracht steeds voort. En wij mogen het doen: uitzien naar die grote dag. En tot die tijd zullen we onze grote Koning volgen.

Mr. M.H. Bikker is lijsttrekker van de Tweede Kamerfractie van de ChristenUnie. Dit is haar toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 16 april in de Waalse Kerk in Den Haag.

Uw Koninkrijk kome

‘Uw Koninkrijk kome.’ Heeft de overheid hierin een taak? Jazeker, zegt onze seculiere overheid. Wij hebben zeer concrete ideeën over de juiste inrichting van het Koninkrijk der Nederlanden. En we zijn al een heel eind op weg in de vormgeving van het goede leven. Sinds we proberen te leven alsof God niet bestaat, is de eeuwigheid buiten beeld geraakt en blijft slechts het hier en nu over. Nu is het aan de overheid om ons leven maakbaar te houden. God is afgeschaft en de overheid mag die leemte opvullen.

Best apart. Er is een tijd geweest dat vooral christenen in verband werden gebracht met betutteling en bevoogding. Die rol is dus overgenomen door de overheid. Zitten wij teveel? De overheid bevordert dat we gaan bewegen. Eten we te vet of te zoet? De overheid stimuleert gezond voedsel. Gaan we te lomp met elkaar om? Via het burgerschapsonderwijs vormt de overheid ons tot nette burgers. Papa en mama zijn vervangen door meester Bart en juf Anna. Zijn onze gedachten over de seksuele moraal te bekrompen? De overheid dwingt graag een portie diversiteit af. Alles waarover jij je goed voelt, is natuurlijk. Ook uw kinderen zijn het beste af met de lentekriebels van de Rutgerstichting of het COC. Een sigaartje in een restaurant? De overheid dooft hem met zwaar geschut. Wie zwart-wit denkt, krijgt de NOS op zijn dak. Uw organen behoren in beginsel aan de staat. En als de levenslust verdampt, legitimeert de overheid uw levenseinde. De overheid vormt en kneedt het gewenste Koninkrijk. Zij bepaalt het goede leven. Maar uit genoemde voorbeelden blijkt wel dat hier geen sprake is van neutraliteit. Met een variant op een gezegde van C.S. Lewis: Uiteindelijk zijn er maar twee soorten mensen. Zij die tegen God zeggen: Uw Koninkrijk kome. En zij tegen wie God zegt: uw koninkrijk kome.

Uw Koninkrijk kome. De Heidelberger Catechismus legt uit: ‘Regeer ons zo met Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen; bewaar en vermeerder Uw kerk; verstoor de werken van de duivel en alle geweld, dat zich tegen U verheft, en ook alle boze raadslagen die tegen Uw heilig Woord bedacht worden; totdat de volkomenheid van Uw rijk kome, waarin Gij alles zult zijn in allen.’ Het Koninkrijk van God of het koninkrijk van ons eigen goeddunken. Moet de overheid hier ook een keuze maken? Ik verwijs naar artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis, waarin op grond van Gods Woord wordt beleden dat de overheid tot taak heeft ‘het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen’. Een spannende uitspraak. Kunnen we hiermee vandaag uit de voeten? Vanzelfsprekend gaan we geen artikel schrappen uit onze geloofsbelijdenis, maar we kunnen het artikel natuurlijk wel behandelen als museumstuk. Een glazen kap erover en vervolgens lopen we er beschaafd een rondje omheen.

Maar dat miskent dat een overheid niet neutraal kan en mag zijn. En het miskent de fundamentele Bijbelteksten over het Koningschap van God. Zoals geen mens het recht heeft om onbekeerd te zijn, heeft geen overheid het recht om geen dienares van God te zijn. Alles moet Hem eren (Ps. 33). Behalve vanuit de eerste en tweede tafel van Gods Wet is hier ook een les te trekken vanuit de eerste en tweede bede van het ‘onze Vader’. Het is tekenend dat dit gebed niet opent met onze menselijke behoeften, maar met de heiliging van Gods naam en de komst van Zijn Koninkrijk. Dit vormt ook voor de overheid een heldere waarschuwing dat een samenleving bij brood en spelen alleen niet leven kan. Welke aansporingen voor de christelijke politiek zijn hier nog meer te maken? Als de overheid niet zelf bereid is om ‘het Koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen’, ligt er in ieder geval de opdracht voor christenpolitici om te bewaken dat er vrijheid is om een stil en gerust leven te leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. Dat betekent vrijheid voor ouders, vrijheid van onderwijs, geen staatsbemoeienis in de kerk en ruimte voor maatschappelijke organisaties. De overheid moet haar grenzen kennen.

Het bewaken van deze vrijheden is geen bijzaak. We zien steeds scherper wat het tegendeel van het Koninkrijk van God omvat. Is dat niet het beest uit de afgrond? Zou het de overheid als herder niet een zorg moeten zijn dat schapen hieraan ten prooi vallen? Het is tekenend dat praktijken die zozeer haaks staan op de erkenning van God als Schepper en Koning van het leven nu zelfs in Grondwetten worden verankerd. Ik verwijs naar Frankrijk waar het doden van ongeboren kinderen als grondrecht is verankerd. Het is de opdracht voor de overheid om kwetsbare burgers te beschermen tegen allerlei kwaad, in plaats van een normalisering die het kwaad verergert. Denk aan alle slachtoffers van de gokindustrie, van het liberale drugsbeleid of denk aan vrouwen in de prostitutie. Verder past christenpolitici het bewustzijn dat de boze het altijd in het bijzonder gemunt heeft op het Joodse volk. Een extra reden voor de overheid om niet alleen met algemeen discriminatiebeleid dit specifieke kwaad te bestrijden. ‘Vóór Israël!’ is meer dan een politieke slogan.

Nog een concreet punt. Het blijft elke wandelaar altijd weer opvallen hoe belangrijk kerktorens zijn in het landschap. Laat de overheid daarom in positieve zin voldoende oog hebben voor deze stille getuigen van Gods bemoeienis met ons land. Laat er in ieder geval voldoende financiële steun zijn voor deze richtingwijzers in een plat land. Elke kerktoren jubelt het uit: Uw Koninkrijk kome! Sprekend over de overheid is het goed om de rol van de kerken te markeren. Juist om de betekenis van het politieke bezig-zijn te relativeren. Het is níet Den Haag en het zijn níet de wetten en de politiek, die een samenleving bewaren. Het is het geloof en gebed en getuigenis vóór de overheid die een volk in stand houden. De overheid organiseert geen reveil; dat doet de Heilige Geest. Alleen al die wetenschap maakt een christenpoliticus verdraagzaam, bescheiden en lankmoedig. Zinvolle noties. Ook in christelijke handen is vergaande overheidsmacht niet veilig. Hardvochtige rechtlijnigheid kan zomaar het resultaat zijn van de vroomste bedoelingen. Het christelijk geloof laat zich niet opleggen. De overheid dient wél kleur te bekennen en mag niet alle godsdiensten over één kam scheren.

Een beperkte overheidstaak dus. Dat past goed bij de reformatorische kijk op de overheid waarbij we niet te veel verwachten van de overheid als het gaat om het actief bevorderen van gerechtigheid en het goede leven, maar we vooral focussen op de ‘weerhoudende macht’ van de overheid. Ik citeer een woord van Groen van Prinsterer dat tot voorzichtigheid noopt als het gaat om het bevorderen van het Koninkrijk van Jezus Christus: “De gelovige weet dat het Woord van God vastheid verleent aan alles wat daarop deugdelijk gebouwd is en daaruit op juiste wijze is afgeleid. Maar de mens vergeet te vaak dat de deugdelijkheid van het gebouw en de juistheid van de conclusies mensenwerk is. Hierdoor identificeert hij ten onrechte de eigen broze arbeid met de rotssteen en de eigen redenering met de uitspraken van de Allerhoogste.”

Voorzichtigheid is dus geboden, tenzij we rechtstreeks Gods Woord naspreken. Dan moeten we met grote beslistheid en vrijmoedigheid spreken. Bijvoorbeeld vanuit Prediker 12 vers 13: Vrees God, en houd u aan Zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Het is bemoedigend dat na artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis artikel 37 volgt: over de wederkomst van Christus. De zwakke stee in christelijk Nederland ligt niet in meningsverschillen over de overheidstaak, maar in het gebrek aan aandacht voor dit geloofsartikel. Nog altijd staan wij aan de ingang van het uiteindelijke doen van God. Het Koninkrijk van God breekt pas ten volle aan als Jezus terugkomt. Dan komt de dag waarop we zullen zien en beleven, dat alles wat wij van God hebben ervaren en alle opgerichte tekenen van Zijn Rijk op aarde niet méér zijn geweest dan de ‘omslag en titelpagina’. Dan beginnen we, zoals C.S. Lewis in de ‘Kronieken van Narnia’ zo mooi zegt, ‘eindelijk aan Hoofdstuk Eén van het Grote Verhaal dat niemand op aarde nog gelezen heeft, dat voor eeuwig door blijft gaan en waarin ieder hoofdstuk nog mooier is dan het vorige.’ Als dit de toekomst is, pak je vandaag dubbel gemotiveerd je taak op deze aarde op. Met hoop en vertrouwen! Gerard Reve worstelde vertwijfeld met zijn vraag aan God: ‘Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?’ Ziende op de opgestane Christus is er echter geen twijfel. In deze hoopvolle geest sluit ik af met Calvijn. Hij was verbannen uit Frankrijk vanwege zijn geloof. Maar dit schokte zijn vertrouwen niet. Hij schrijft: ‘Hoezeer bijna heel de wereld zich vandaag de dag ook verzet tegen de vooruitgang van de waarheid, we moeten er niet aan twijfelen dat onze Heere ten slotte zal komen, om door alle ondernemingen van mensen heen te breken en ruim baan te maken voor Zijn Woord. Laat onze vrijmoedige hoop dus groter zijn dan ons verstandelijk begrijpen; Hij zal onze visie en ons verlangen overtreffen.’

Diederik van Dijk is Tweede Kamerlid voor de SGP. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 19 maart in de Waalse Kerk in Den Haag.

Uw naam worde geheiligd

Hoe vaak bidden we die woorden niet; wekelijks, dagelijks? Maar zoals met alles wat we vaak doen of zeggen, wordt het vanzelfsprekend en wat vanzelfsprekend is, wordt geleidelijk ‘vanzelf zwijgend’; zo vanzelfsprekend dat je er niet meer over praat of bij stil staat. Staat u er bijv. ooit nog bij stil hoe u bidt. Is dat: Uw naam worde geheiligd, of: Uw naam worde geheiligd, of: Uw naam worde geheiligd? Want met de klemtoon verandert de betekenis.

Het heet de eerste bede, maar het is geen bede, geen smeking, geen verzoek, Wij bidden God niet of Hij wil zorgen dat Zijn naam geheiligd wordt. Nee het is een taak die we onszelf stellen; een verbintenis. ‘Uw naam worde geheiligd’ is in de eerste plaats opdracht; opdracht aan mijzelf om Gods naam te heiligen.

Heiligen, dat is God eren en lofprijzen, of zoals de Heidelbergse catechismus zegt: ‘heiligen, roemen en prijzen’ (zondag 47, vraag 122). Niet alleen in gebed, maar vooral ook in ons dagelijks denken en doen. Christus zegt: ‘Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?’ (Lucas 6: 46). Bij de profeet Amos klinkt het nog scherper: ‘Ik schep geen genoegen in de brand- en graanoffers die jullie mij brengen; .. Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek.

Uw naam worde geheiligd, is kortom opdracht aan ieder die dat bidt om daar naar beste vermogen in woord en vooral daad invulling aan te geven; in welke situatie men ook is geplaatst. Het geldt niet in het bijzonder voor wie in de politiek of publieke dienst werkzaam zijn. Maar deze gebedsdiensten voor de overheid op de derde dinsdag, zijn mede bedoeld om stil te staan bij de betekenis van het woord in de praktijk van politiek en overheid. U heeft de theologische uitleg net gehoord; ik ben hier gevraagd als ervaringsdeskundige.

Vraag is dus: heeft de bede ‘Uw naam worde geheiligd’ bijzondere betekenis of invulling in de sfeer van overheid en politiek? Indien we immers naar beste vermogen invulling moeten geven aan die bede, betekent dat dan ook niet dat we overheidsmacht en publieke functie daarvoor mogen of zelfs moeten gebruiken. Moeten wij bijv. bevorderen dat in de publieke sfeer Gods naam vaak wordt aangeroepen in woord en gebed, of dat de heiliging van Gods naam door middel van wetgeving zou moeten worden verzekerd, bijv. door een verbod op godslastering.

Het is vaak geprobeerd om zo Gods naam te heiligen. ‘God zij met ons’ staat nog steeds op de rand van de Nederlandse 2 euro munt. Hier en elders is getracht de heiliging van Gods naam te verzekeren via wetgeving. Maar het heeft secularisering niet voorkomen en het heeft vaak een averechts effect en werkt afkeer van Gods naam in de hand. Dat wil niet zeggen dat een verbod op Godslastering fout is. Dat kan heel wel nodig zijn ter bescherming van openbare orde, om te voorkomen dat mensen zo in hun diepste overtuiging worden gekwetst, dat dit tot geweld leidt. Ook een verbod op Koranverbranding kan daarom wenselijk zijn; niet als erkenning dat de Koran heilig is, maar omdat mensen deze heilig achten en het onnodig kwetsen van die overtuiging tot geweld leidt. Bescherming van de openbare orde is legitiem voor de overheid, Gods naam heiligen door wettelijke geboden is dat niet. Heiliging van Gods naam is van waarde als het uit overtuiging geschiedt. Maar als het is omdat de wet daartoe verplicht of omdat het zo hoort, wordt het een loos gebaar en dan wordt het de vraag of het niet veeleer leidt tot ijdel gebruik van Gods naam.

Heiliging bestaat echter niet alleen in eren en roemen. Het is ook, in de woorden van Amos: ´het recht laten stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek.’ Dat is bij uitstek zaak van de overheid. In onze tijd lijkt Amos op zijn wenken te worden bediend, niet met een beek, maar met een stortvloed aan rechtsregels. Mensen klagen er steen en been over. Ik ben bang dat dat niet is wat Amos bedoelt; hij heeft het over een andere gerechtigheid dan de rechtsorde in de rechtsstaat. Natuurlijk, ook daarin dienen we te streven naar gerechtigheid; de zwakke beschermen, mensen tot recht laten komen. Maar hoed u om daar Gods naam op te plakken of de aanduiding christelijk. Want die regels en dat recht zijn feilbaar en schieten tekort. Zie de toeslagenaffaire; de bedoeling was goed, maar de gevolgen een ramp voor zwakke mensen.

Nee, overheidsmacht en publieke functies bieden niet bijzondere mogelijkheden als het gaat om het heiligen van Gods naam. Eerder het tegendeel; zij vormen een bijzondere verzoeking. De verleiding om met overheidsmacht Gods Koninkrijk dichter bij te brengen. ´Dat heeft de staat tot hel gemaakt, dat mensen er een hemel van willen maken´ zei Hölderlin al 200 jaren geleden. Niet voor niets is het één van de drie verzoekingen van Jezus in de woestijn. Hem wordt de heerschappij over alle koninkrijken ter wereld aangeboden, mits hij Satan maar wil aanbidden. En dan antwoord hij: “Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.”

Het is de bede: Uw naam worde geheiligd, als opdracht. Het onderstreept dat het er niet om gaat om via politiek en heerschappij de wereld in Gods naam te veranderen, maar om te voorkomen dat wijzelf door politiek en overheidsbedrijf zo worden veranderd, dat die heiliging in de knel komt. Dat risico bestaat overal, maar in de wereld van overheid en politiek misschien meer dan elders. Want die heiliging kan vergen dat men tegen heersende meningen in moet gaan; stelling moet nemen tegen onzalige ideeën waar een meerderheid mee wegloopt en dat men niet wegkijkt en zwijgt bij onrecht uit vrees voor kritiek of verlies van kiezersgunst.

De mooiste voorbeelden van hoe openbare functie en de bede Uw naam worde geheiligd met elkaar kunnen conflicteren, vindt u in het Bijbelboek Daniël. Hopelijk kent u de verhalen over Daniël en zijn drie vrienden nog. Zij worden geselecteerd voor de beste opleiding in Babylon. Dat betekent wel dat ze moeten mee-eten van de tafel van de koning. Ondanks de dreiging van uitsluiting of erger weigeren ze, omdat het eten niet voldoet aan de spijswetten,. Als ze later hoge bestuursfuncties hebben gekregen, gebiedt de koning alle bestuurders om eer te bewijzen aan een groots beeld; wie weigert wordt in de vuuroven geworpen. Ook dat weigeren ze want ze buigen alleen voor God. Tenslotte willen jaloerse mede bestuurders Daniël compromitteren om hem voor de leeuwen te gooien, maar met open ogen stapt hij in de val omdat hij God meer gehoorzaam moet zijn dan mensen. Het zijn ook nu nog herkenbare situaties. Je conformeren omdat iedereen het doet, ook al gaat het tegen je overtuiging in. Lippendienst bewijzen aan kwalijke opvattingen waar iedereen mee wegloopt, uit angst afgebrand te worden in de pers en de sociale media: de hedendaagse vuuroven. Over beginselen heenstappen om politiek te kunnen overleven. In die situaties komt ´Uw naam worde geheiligd´ extra in de knel.

Het gevaar bestaat ook niet alleen als je wordt bedreigt, het bestaat niet minder in geval van politiek succes, resultaat en publieke instemming. Dat gaat men al gauw zien en ervaren als verdiensten. Velen haasten zich om hun memoires te schrijven om die verdiensten, uiteraard op bescheidde wijze, nog eens onder de aandacht te brengen. Schrijft de psalmdichter niet: `Niet ons, o Heer, niet ons, maar Uw naam zij de eer`. Ik leerde thuis: je hebt je stinkende best te doen om je talenten te gebruiken en als je daarbij iets betekent, dan is dat genade en geen eigen verdienste. Maar in de roes van publiek succes wordt dat vaak snel vergeten. Ook dan komt de heiliging van Gods naam makkelijk in de knel.

U ziet, als het gaat om de bede Uw naam worde geheiligd, biedt de publieke functie vooral bijzondere valkuilen, maar slechts weinig bijzondere mogelijkheden. Een gebedsdienst voor de overheid is dan ook geen overbodige luxe. Want we moeten, ondanks alle risico´s, ook als christenen betrokken blijven in de politiek en bij het functioneren van de overheid. Ook dat is geen heiliging, maar opdracht. Laten we die aanpakken, vertrouwend op de belofte dat God niet laat varen het werk dat zijn hand aan ons begon, en gesterkt door het afscheidswoord van Christus: “zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld”.

Mr. J.P.H. Donner bekleedde diverse ministersposten namens het CDA en was lid van de Raad van State. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 20 februari in de Waalse Kerk in Den Haag.

Onze Vader die in de hemelen zijt

Wat een voorrecht om op dit moment in uw midden te mogen zijn. Amper 500 meter hier vandaan vergadert gisteren en vandaag de Eerste Kamer. We voeren een intensief en beladen debat over de zogenoemde spreidingswet. En alle begrijpelijke belangstelling voor dat debat zorgt nog eens voor extra reuring in de doorgaans zo kalme senaat. Daarom voelt deze Waalse kerk op dit moment even als een Waalse oase. Een beetje Elim aan het Noordeinde. Een plek om samen met u op adem te komen, de lofzang gaande te houden, elkaar te ontmoeten, na te denken over Gods Woord en Zijn aangezicht te zoeken in gebed. Heerlijk dat dat kan en dank dat u er bent.

In deze pauzedienst staan we stil bij de aanhef van het Onze Vader, die overbekende woorden “Onze Vader, die in de hemelen zijt”. Het zijn de openingswoorden van het gebed waarvan we in de kerk terecht zeggen dat Christus Zelf het ons geleerd heeft. Matheus schrijft erover in het zesde hoofdstuk van het naar hem genoemde Bijbelboek. Christus geeft onderwijs aan een hele menigte mensen die Hem gevolgd is. Hij heeft de zaligsprekingen uitgesproken, de verantwoordelijkheid van het zijn van zout en licht uitgelegd, Zijn visie gegeven op de wet en de traditie en gesproken over het geven van liefdegaven.

En dan komt Christus op het onderwerp bidden. Heel treffend – en veelzeggend – is dat Hij, nog voor hij de menigte en ons de woorden van het gebed leert, als het ware de randvoorwaarden voor het bidden schetst. Niet bidden om door mensen gezien en geprezen te worden, zoek liever de stilte van je binnenkamer op. Geen omhaal van woorden in de hoop daardoor verhoord te worden, spreek liever als een kind na wat je is aangereikt.

Het zijn randvoorwaarden die vermanen en Christus vindt het kennelijk heel hard nodig om die vermaningen vooraf te geven. En wie eerlijk is snapt dat ook wel. Door de mensen gezien en geprezen willen worden, omhaal van woorden… 500 meter hier vandaan hebben we daar zomaar meer dan een handje van. En u misschien af en toe ook wel.

Diezelfde randvoorwaarden zijn echter niet alleen een vermaning, maar krijgen ook iets heel ontspannends en weldadigs door wat er over God gezegd wordt. Je hoeft je niet groter en vromer voor te doen dan je bent, want je Vader in de Hemel ziet je ook wel in het verborgene. En Gods luisterende oor voor je gebed hoef je niet te verdienen met een verbaal kunstwerk, want zelfs nog voordat je je mond open doet weet je Vader wat je nodig hebt.

Driemaal wordt in de aanloop naar het gebed door Christus al gesproken over “uw Vader”. En daarmee is de toon gezet. Christus leert ons God aan te spreken als onze Vader. Voor ons klinkt dat inmiddels soms nauwelijks meer bijzonder, maar ik vermoed dat dat voor de menigte destijds wel anders was. De aanduiding van God als vader komt in het Oude testament vrijwel niet voor en ik vertel u geen nieuws als ik erop wijs dat veel joden ook nu nog uit eerbied de Godsnaam niet uitspreken, maar God aanduiden als bijvoorbeeld ‘Adonai’. In onze Bijbelvertalingen herkennen we dat op de plekken waar God als HEERE wordt aangeduid of – zoals hier in de Waalse kerk – als ‘L’Eternel’, de eeuwige.

De eerbied en het ontzag voor Gods heiligheid en majesteit die in dat soort aanduidingen besloten liggen zijn naar mijn idee heel waardevol. Je plaats kennen en opzien naar de Eeuwige, de Schepper van hemel en aarde, maakt bescheiden en afhankelijk. Tegelijk is het Christus Zelf die ons niet een suggestie doet, maar ronduit aanspoort – “Gij dan, bidt aldus (…)” – om God als Vader aan te roepen. En omdat Hij het zegt doen we het ook. Eigenlijk zoals we zingen in de berijming van het Gebed des Heeren: “Wij roepen U in Uwe Zoon, die voor ons heeft genoeg gedaan, als onze Vader need’rig aan.” Die formulering over ‘genoeg gedaan’ klinkt anno 2024 wat ongelukkig, alsof Christus nu wel eens genoeg gedaan heeft, maar u begrijpt wel dat het een taalkundige verknutseling is van de genoegdoening door Christus, de volkomen verzoening van al onze zonden. Alleen door Christus dus: Onze Vader.

Om ons bij de hemelse les te houden voegt Hij er wel meteen aan toe “Die in de hemelen zijt.” Met die woorden erkennen we God in Zijn eeuwigheid, Zijn almacht en in Zijn wegen en gedachten die zoveel hoger zijn dan de onze. Dat doet me denken aan die mooie formulering in een bekend lied van Sela: “Onnoembaar aanwezig deelt U mijn bestaan”. Heel persoonlijk en heel dichtbij – in Christus ‘Immanuel, God met ons’ en door de Heilige Geest zelfs ‘God in ons’ – maar tegelijkertijd ‘in de hemelen’. God de Vader blijft God de Vader.

Christus leert ons om het gebed te beginnen met ‘onze’ Vader. En als ik het goed heb maakt die toevoeging ‘onze’ ook deel uit van de grondtekst. Elders in de Bijbel zien we dat Christus het heeft over ‘Mijn Vader’ en God aanspreekt als ‘Vader’, dus de toevoeging ‘onze’ is een bewuste keuze en heeft ons iets te zeggen. Wat ik ervan leer is: God wil in Christus mijn vader zijn, heel persoonlijk, maar niet exclusief.

God heeft een wereldwijd vaderhart. Zelfs als je hem helemaal alleen achter de gesloten deur van je binnenkamer aanroept is Hij ‘onze Vader’. Je deelt Hem zogezegd met anderen en dat maakt je dus ook op een hele bijzondere, diepe, blijvende manier verbonden met anderen. Kinderen van één Vader.

Hier maak ik even de overstap naar de politiek. Er was een tijd dat vaderlijkheid, patriarchale trekken in het openbaar bestuur gekoesterd en soms zelfs gewenst werden. Met waardering en verwachting werd gesproken over ‘Vadertje Drees’ en ‘Vadertje staat’. De Russen hadden hun ‘Vadertje Tsaar’ en wij onze ‘Vader des vaderlands’. Dat patriarchale, dat overigens ook al snel regentesk en bevoogdend wordt, waarderen veel mensen tegenwoordig heel anders, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ook in onze dagen behoefte bestaat aan een overheid die steun en houvast geeft, die oog heeft voor wie het niet redden, die luistert naar hen die anders niet gehoord worden. Een overheid die wat weg heeft van de vader uit dat liedje van Paul van Vliet, tot een jaar geleden een vertrouwde verschijning in de buurt van deze Waalse kerk: “Veilig achterop, bij vader op de fiets. Vader weet de weg en ik weet nog van niets. Veilig achterop, ik ben niet alleen. Vader weet de weg, vader weet waarheen.”

Iets van wat ik maar even die ‘vaderwens’ noem zie ik ook terug in de uitslagen van de verkiezingen in de voorbije jaren. En begrijp me goed, ik ga dat hier niet partijpolitiek afpellen, maar het geeft bestuurders en politici in alle overheidslagen wel een hele grote verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid om zogezegd voor op die fiets te zitten. “Vader weet de weg, vader weet waarheen”. Ga er maar aan staan. Dat is een verantwoordelijkheid die ons allen eigenlijk heel wat maatjes te groot is. En van sommige vaders – en moeders – in de politiek wordt dezer dagen naar mijn idee zelfs bovenmenselijk veel verwacht, al dan niet op basis van hun eigen verkiezingsbeloften. Dat is uiterst kwetsbaar en breekbaar.

En juist daarom is het goed om hier te zijn, in de Waalse oase, om God de Heere aan te roepen als onze Vader, om te belijden dat Hij werkelijk die Vader is die de weg weet, om Zijn zegen te vragen voor al die politieke vaders en moeders die het in eigen kracht niet kunnen maar dat al te vaak niet willen erkennen en om eer te geven aan de Zoon die de woorden sprak die op de gevel van dit kerkgebouw staan en gericht zijn tot iedereen die ze maar lezen en horen wil: “Venez à moi vous tous qui êtes fatigués et chargés et je vous soulagerai”. “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”. Dat is op adem komen in de oase van onze Vader.

Hendrik-Jan Talsma is Eerste Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 16 januari in de Waalse Kerk in Den Haag.