Onze Vader die in de hemelen zijt

Wat een voorrecht om op dit moment in uw midden te mogen zijn. Amper 500 meter hier vandaan vergadert gisteren en vandaag de Eerste Kamer. We voeren een intensief en beladen debat over de zogenoemde spreidingswet. En alle begrijpelijke belangstelling voor dat debat zorgt nog eens voor extra reuring in de doorgaans zo kalme senaat. Daarom voelt deze Waalse kerk op dit moment even als een Waalse oase. Een beetje Elim aan het Noordeinde. Een plek om samen met u op adem te komen, de lofzang gaande te houden, elkaar te ontmoeten, na te denken over Gods Woord en Zijn aangezicht te zoeken in gebed. Heerlijk dat dat kan en dank dat u er bent.

In deze pauzedienst staan we stil bij de aanhef van het Onze Vader, die overbekende woorden “Onze Vader, die in de hemelen zijt”. Het zijn de openingswoorden van het gebed waarvan we in de kerk terecht zeggen dat Christus Zelf het ons geleerd heeft. Matheus schrijft erover in het zesde hoofdstuk van het naar hem genoemde Bijbelboek. Christus geeft onderwijs aan een hele menigte mensen die Hem gevolgd is. Hij heeft de zaligsprekingen uitgesproken, de verantwoordelijkheid van het zijn van zout en licht uitgelegd, Zijn visie gegeven op de wet en de traditie en gesproken over het geven van liefdegaven.

En dan komt Christus op het onderwerp bidden. Heel treffend – en veelzeggend – is dat Hij, nog voor hij de menigte en ons de woorden van het gebed leert, als het ware de randvoorwaarden voor het bidden schetst. Niet bidden om door mensen gezien en geprezen te worden, zoek liever de stilte van je binnenkamer op. Geen omhaal van woorden in de hoop daardoor verhoord te worden, spreek liever als een kind na wat je is aangereikt.

Het zijn randvoorwaarden die vermanen en Christus vindt het kennelijk heel hard nodig om die vermaningen vooraf te geven. En wie eerlijk is snapt dat ook wel. Door de mensen gezien en geprezen willen worden, omhaal van woorden… 500 meter hier vandaan hebben we daar zomaar meer dan een handje van. En u misschien af en toe ook wel.

Diezelfde randvoorwaarden zijn echter niet alleen een vermaning, maar krijgen ook iets heel ontspannends en weldadigs door wat er over God gezegd wordt. Je hoeft je niet groter en vromer voor te doen dan je bent, want je Vader in de Hemel ziet je ook wel in het verborgene. En Gods luisterende oor voor je gebed hoef je niet te verdienen met een verbaal kunstwerk, want zelfs nog voordat je je mond open doet weet je Vader wat je nodig hebt.

Driemaal wordt in de aanloop naar het gebed door Christus al gesproken over “uw Vader”. En daarmee is de toon gezet. Christus leert ons God aan te spreken als onze Vader. Voor ons klinkt dat inmiddels soms nauwelijks meer bijzonder, maar ik vermoed dat dat voor de menigte destijds wel anders was. De aanduiding van God als vader komt in het Oude testament vrijwel niet voor en ik vertel u geen nieuws als ik erop wijs dat veel joden ook nu nog uit eerbied de Godsnaam niet uitspreken, maar God aanduiden als bijvoorbeeld ‘Adonai’. In onze Bijbelvertalingen herkennen we dat op de plekken waar God als HEERE wordt aangeduid of – zoals hier in de Waalse kerk – als ‘L’Eternel’, de eeuwige.

De eerbied en het ontzag voor Gods heiligheid en majesteit die in dat soort aanduidingen besloten liggen zijn naar mijn idee heel waardevol. Je plaats kennen en opzien naar de Eeuwige, de Schepper van hemel en aarde, maakt bescheiden en afhankelijk. Tegelijk is het Christus Zelf die ons niet een suggestie doet, maar ronduit aanspoort – “Gij dan, bidt aldus (…)” – om God als Vader aan te roepen. En omdat Hij het zegt doen we het ook. Eigenlijk zoals we zingen in de berijming van het Gebed des Heeren: “Wij roepen U in Uwe Zoon, die voor ons heeft genoeg gedaan, als onze Vader need’rig aan.” Die formulering over ‘genoeg gedaan’ klinkt anno 2024 wat ongelukkig, alsof Christus nu wel eens genoeg gedaan heeft, maar u begrijpt wel dat het een taalkundige verknutseling is van de genoegdoening door Christus, de volkomen verzoening van al onze zonden. Alleen door Christus dus: Onze Vader.

Om ons bij de hemelse les te houden voegt Hij er wel meteen aan toe “Die in de hemelen zijt.” Met die woorden erkennen we God in Zijn eeuwigheid, Zijn almacht en in Zijn wegen en gedachten die zoveel hoger zijn dan de onze. Dat doet me denken aan die mooie formulering in een bekend lied van Sela: “Onnoembaar aanwezig deelt U mijn bestaan”. Heel persoonlijk en heel dichtbij – in Christus ‘Immanuel, God met ons’ en door de Heilige Geest zelfs ‘God in ons’ – maar tegelijkertijd ‘in de hemelen’. God de Vader blijft God de Vader.

Christus leert ons om het gebed te beginnen met ‘onze’ Vader. En als ik het goed heb maakt die toevoeging ‘onze’ ook deel uit van de grondtekst. Elders in de Bijbel zien we dat Christus het heeft over ‘Mijn Vader’ en God aanspreekt als ‘Vader’, dus de toevoeging ‘onze’ is een bewuste keuze en heeft ons iets te zeggen. Wat ik ervan leer is: God wil in Christus mijn vader zijn, heel persoonlijk, maar niet exclusief.

God heeft een wereldwijd vaderhart. Zelfs als je hem helemaal alleen achter de gesloten deur van je binnenkamer aanroept is Hij ‘onze Vader’. Je deelt Hem zogezegd met anderen en dat maakt je dus ook op een hele bijzondere, diepe, blijvende manier verbonden met anderen. Kinderen van één Vader.

Hier maak ik even de overstap naar de politiek. Er was een tijd dat vaderlijkheid, patriarchale trekken in het openbaar bestuur gekoesterd en soms zelfs gewenst werden. Met waardering en verwachting werd gesproken over ‘Vadertje Drees’ en ‘Vadertje staat’. De Russen hadden hun ‘Vadertje Tsaar’ en wij onze ‘Vader des vaderlands’. Dat patriarchale, dat overigens ook al snel regentesk en bevoogdend wordt, waarderen veel mensen tegenwoordig heel anders, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ook in onze dagen behoefte bestaat aan een overheid die steun en houvast geeft, die oog heeft voor wie het niet redden, die luistert naar hen die anders niet gehoord worden. Een overheid die wat weg heeft van de vader uit dat liedje van Paul van Vliet, tot een jaar geleden een vertrouwde verschijning in de buurt van deze Waalse kerk: “Veilig achterop, bij vader op de fiets. Vader weet de weg en ik weet nog van niets. Veilig achterop, ik ben niet alleen. Vader weet de weg, vader weet waarheen.”

Iets van wat ik maar even die ‘vaderwens’ noem zie ik ook terug in de uitslagen van de verkiezingen in de voorbije jaren. En begrijp me goed, ik ga dat hier niet partijpolitiek afpellen, maar het geeft bestuurders en politici in alle overheidslagen wel een hele grote verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid om zogezegd voor op die fiets te zitten. “Vader weet de weg, vader weet waarheen”. Ga er maar aan staan. Dat is een verantwoordelijkheid die ons allen eigenlijk heel wat maatjes te groot is. En van sommige vaders – en moeders – in de politiek wordt dezer dagen naar mijn idee zelfs bovenmenselijk veel verwacht, al dan niet op basis van hun eigen verkiezingsbeloften. Dat is uiterst kwetsbaar en breekbaar.

En juist daarom is het goed om hier te zijn, in de Waalse oase, om God de Heere aan te roepen als onze Vader, om te belijden dat Hij werkelijk die Vader is die de weg weet, om Zijn zegen te vragen voor al die politieke vaders en moeders die het in eigen kracht niet kunnen maar dat al te vaak niet willen erkennen en om eer te geven aan de Zoon die de woorden sprak die op de gevel van dit kerkgebouw staan en gericht zijn tot iedereen die ze maar lezen en horen wil: “Venez à moi vous tous qui êtes fatigués et chargés et je vous soulagerai”. “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”. Dat is op adem komen in de oase van onze Vader.

Hendrik-Jan Talsma is Eerste Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 16 januari in de Waalse Kerk in Den Haag.