Overheid die wil dienen stelt gezin centraal

Als u ’s avonds thuiskomt, denkt u dan aan hoe Ursula von der Leyen en Frans Timmermans het maken? Nee, toch?! Als u thuiskomt en u heeft het voorrecht huisgenoten te hebben, dan denkt u toch allereerst aan hen.

Mijn gedachten zijn uiteraard best eens bij die overheidsfunctionarissen die ik zojuist noemde. De ene keer zijn mijn gedachten positief gestemd. De andere keer ben ik er wat somberder over. En misschien dat laatste nog wel het meest.

Aan de overheid denk je als het wat minder goed gaat. Als er corona is en het de vraag is of je nog naar de kerk mag. Of je mag je winkel niet meer opendoen. Aan de overheid denk je ook als de energierekening tot grote hoogten stijgt. Of als je te veel belasting betaalt over je spaargeld.

Maar je kunt ook aan de overheid denken bij de mooie en fijne zaken in het leven. Denk aan een trouwdag of de aangifte van de geboorte van je kind. Of als je een paspoort gaat halen voor die mooie reis die je gaat maken. Maar dat is dan wel in je eigen gemeente en dus dichtbij.

Goede geboden

Ik weet niet hoe het u vergaat. Maar als op mij een vraagstuk afkomt, dan grijp ik in eerste instantie terug op Exodus 20. Gods goede geboden. En als ik iets meer ruimte en tijd heb, dan kijk ik naar de vragen en antwoorden in de aloude Heidelbergse Catechismus.

In dit geval, als het over de overheid gaat, zoek ik naar de vraag en het antwoord over het vijfde gebod. Zondag 39, vraag en antwoord 104. Daar lees ik dat God in het vijfde gebod van ons vraagt onze vader en moeder, en allen die over ons gesteld zijn, alle eer, liefde en trouw te bewijzen. Dat we ons aan hun goede leer en straf met behoorlijke gehoorzaamheid moeten onderwerpen en geduld moeten hebben met hun zwakheid en gebreken, omdat het God belieft ons door hun hand te regeren. Het begint dus heel dichtbij. Er staat niet: eert de Koning, de minister-president of de burgemeester. Er staat: eert uw vader en uw moeder. Het gezag dat het dichtst bij ons staat.

Laten we daar nog wat op inzoomen. Want als we het over dat gezag hebben, dan hebben we het ook over een relatie. Tussen ouders en kinderen. Als het goed is, ontwikkelt een relatie tussen een kind en zijn of haar ouders zich. Van afhankelijkheid van het kind tot een wederzijds respectvolle relatie. Soms worden ouders zelfs afhankelijk van hun kinderen.

En als we het over een relatie hebben, kan het niet anders of er is sprake van liefde voor elkaar. Liefde die best wel eens onder druk kan staan, liefde die best wel eens spannend is op de moeilijke momenten in het leven. Zeker als de afstand fysiek groter of het contact minder frequent is, kan er wel eens onbegrip of verwijdering ontstaan. Toch blijf je familie.

Europese overheden

Het antwoord in de Heidelberger Catechismus begint wel met vader en moeder, maar eindigt daar niet mee. Het vervolgt met „allen die over mij gesteld zijn.” Dat kun je breed zien. School, werk, kerk, clubs en wat voor verbanden er ook allemaal zijn.

In de tekstverwijzingen bij zondag 39 staat ook Romeinen 13. Wat me bij dit tekstgedeelte opvalt, is dat het wordt voorafgegaan door tekstgedeelten die spreken over de liefde. „De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan” (Romeinen 12:9). „Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen” (Romeinen 12:18). Maar ook daarna: „De liefde doet de naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervulling der wet” (Romeinen 13:10).

Zou dit niet een aanwijzing kunnen zijn dat er tussen overheden en onderdanen ook sprake moet zijn van een soort wederzijdse liefde, van een soort relatie? En zou het ook niet zo kunnen zijn dat, hoe verder overheid en onderdaan van elkaar verwijderd zijn, hoe lastiger het is om aan te voelen wat de een doet en de ander nodig heeft?

De Heidelbergse Catechismus is een Europees document. Het komt voort uit de Reformatie, een Europese beweging! Wat zijn die Europese overheden? In ieder geval alle overheden en overheidslagen in Europa.

Vrede

In Romeinen 13 staat dat ieder mens zich moet onderwerpen aan het gezag. De gezagsdragers zijn door God ingesteld en daarmee Gods dienares. Elke overheidslaag hebben we op die wijze te bezien en daar hebben we ook naar te handelen. Tegelijk moet er wel sprake zijn van wederkerigheid. Daarom is mijn oproep richting alle overheidslagen: dien je onderdanen!

Hoe dien je die onderdanen het beste? Door oog te hebben voor wat belangrijk voor hen is! Wat is voor hen het meest belangrijk? Dat het goed gaat met hun (directe) naasten. Hun familie. Hun gezin. Daarom moeten alle overheden het gezin centraal zetten in beleid en uitvoering. Dat is een heel goede invulling van de roeping om dienares van God te zijn.

Echter, als we onze hoop stellen op overheden of wetten, of zelfs op Gods wet, dan is het nooit genoeg en is er nooit vrede. Daarom als slot de woorden van Romeinen 13:14a: „Doet aan de Heere Jezus Christus.” Dan vallen onze gedachten weg, is de wet vervuld, wordt duisternis licht, neemt Christus het pak van zonden van ons af. Dan is het Vrede!

De auteur is lid van de SGP-fractie in de Tweede Kamer. Dit artikel is een verkorte weergave van de toespraak die hij op 15 november hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Wees als christen tot zegen in verkruimelde samenleving

Het zijn onbestemde tijden, waarin de samenleving een extra beroep op ons doet. Om naar elkaar om te zien en om als gezegende mensen de zegen van God en ”het goede nieuws” door te geven.

De onlinegokmarkt was opengesteld en heel Nederland moest dat weten. Goed nieuws, leek de reclame te zeggen. Je maakt kans op geld, op winnen, nog meer geld, weer winnen. Dat is het beeld dat als paradijs op aarde wordt voorgesteld. En iedereen weet hoe vatbaar de mens daarvoor is, jongeren en mensen in een financieel ongemakkelijke situatie nog meer. De onlinegokmarkt heeft al veel te veel jonge mensen tot het verspelen van hun tijd en geld gebracht. Ik hoop dat we er snel vanaf zijn.

Hieraan moest ik denken bij het lezen van die machtige woorden van Paulus in Romeinen 1. Er is een groot contrast tussen gokreclame en die eeuwenoude woorden. Ook Paulus zegt: goed nieuws! De blijde boodschap. Die is niet gericht op hebzucht, onmatigheid en de kortstondigheid van een geluksmoment, maar op reddende kracht, op geloof voor elke dag en op wat eeuwig van waarde is. Paulus zet de kern van het Evangelie in twee verzen neer (1:16-17). Daarmee bracht hij het reddende Evangelie naar Europa.

Eeuwen later was de Romeinenbrief opnieuw tot zegen. In 1514 was Luther een college aan het voorbereiden in een torenkamertje. Hij bestudeerde de Romeinenbrief. En wat worstelde Luther juist met deze tekst. Hij was bang voor het begrip ”rechtvaardigheid” in zijn relatie met God. Hij had zelfs een pelgrimstocht naar Rome gemaakt om van zijn aanklagende geweten af te komen. Maar niets en niemand kon hem helpen. Gods rechtvaardigheid is eisend van aard, dacht Luther. Maar toen hij Romeinen 1:17 las („De rechtvaardige zal leven door het geloof”), zag Luther het opeens: God schenkt om niet de rechtvaardigheid door Zijn Zoon. Geen eigen verdienste, niet de wet, maar alleen het geloof.

”Niet alleen”

De samenleving benadrukt voortdurend dat je geluk afhangt van wat je hebt of presteert of van wat anderen over je zeggen. Als woordvoerder volksgezondheid werd ik in het afgelopen jaar al snel geconfronteerd met de forse achteruitgang van de mentale gezondheid onder jongeren. Jongeren ervaren angst om te falen en druk om te presteren en de beste keuzes te maken. Om te voldoen aan het meritocratische ideaal: door hard te werken en jezelf te ontplooien haal je alles uit het leven. De ruimte om te vallen, van fouten te leren, opnieuw te proberen en genade te vinden, lijkt bijna geen optie.

Tegelijk ontving ik berichten over toenemende eenzaamheid. De coronatijd heeft gemeenschappen soms verder verkruimeld. Verbinding is op veel plekken geen vanzelfsprekendheid. Gelukkig gingen juist de kerken aan de slag met het programma ”Niet alleen”. Want deze tijd confronteert ons met wat er gebeurt als verbindingen wegvallen en omzien naar elkaar geen vanzelfsprekendheid is.

Tot afgehaakt gemaakt

Dit jaar werd de ”Atlas van Afgehaakt Nederland” gepresenteerd. Afhaken betekent hierin vaak: niet meer mee kunnen. De rapporteurs schreven: „Vergelijkbaar met het hedendaagse spraakgebruik over slavernij, waarin ”slaven” ”tot slaaf gemaakten” heten, zou men kunnen stellen dat ”afgehaakten” ”tot afgehaakt gemaakten” moeten worden genoemd. Mensen zijn niet doelbewust afgehaakt, maar afgehaakt gemaakt. Door turbulente maatschappelijke veranderingen. Door de meritocratische normen van de kennissamenleving. Door het verdwijnen van beroepen, opleidingen en tradities. Door economische structuurverschuivingen en braindrain uit krimpregio’s. Niet door een complot van ”de elites”, al is er in de afgelopen neoliberale decennia wel een opvallende kortsluiting opgetreden tussen hoogopgeleid en laagopgeleid, met bedoeld en onbedoeld een gebrek aan empathie en mededogen.” Een vlijmscherpe analyse van hoe ons land aan het uiteenvallen is.

Opvallend in het rapport is ook de aaneengesloten strook vanuit het midden van het land richting het noordoosten waarin veel mensen aangeven vertrouwen te hebben in de medemens. In het oosten van het land springt het vrijwilligerswerk eruit. Ook de kleinere gemeenten in Oost-Brabant en de protestantse Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden hebben relatief veel vrijwilligers. In grote lijnen is de eenzaamheidskaart het spiegelbeeld van de vrijwilligerskaart.

In het christelijk-sociale denken hebben we weinig op met dat meritocratische ideaal. Juist omdat we weten dat ieder mens door God geschapen is en daarmee beelddrager is van zijn Maker. In het gelaat van de ander ontmoet je iets van die Maker. Zo hebben de eeuwen door christenen zich ingezet voor goed onderwijs, goede zorg en verbondenheid in de samenleving. In tijden van secularisatie staat die verbondenheid echter onder druk.

Micha 6

De Atlas van Afgehaakt Nederland onderstreept het belang van gemeenschappen. Niet om de ongelijkheid verder te laten bestaan, zou ik willen toevoegen. Juist als we de ander hoog houden, hebben we ook recht te doen. Paulus schrijft in de Romeinenbrief over de gerechtigheid van God, die iets laat proeven van het Koninkrijk van God. Daarin heersen gerechtigheid en vrede, is de vreugde over het samenzijn compleet en ontvangt God alle eer.

Op 16 oktober was het Micha Zondag. In Micha 6 staat onze opdracht treffend verwoord. „Waarmee zal ik de Heer tegemoet gaan en mij buigen voor de hoge God? Zal ik Hem tegemoet gaan met brandoffers, met eenjarige kalveren? (…) Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is. En wat vraagt de Heere van u, anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God” (Micha 6:6 en 8). Dit is voor mij de opdracht die voortvloeit uit het geloof. Niet om gerechtvaardigd te worden, wel om recht te doen, in dankbaarheid voor de geschonken rechtvaardigheid.

Zegen

Het zijn onbestemde tijden. Dat merken de mensen die toch al veel tegenslag kennen het meest. Daarom is het nodig dat de overheid daadwerkelijk een schild voor de zwakken is en dat hulp op de goede plek terechtkomt. Het is onze plicht om honger en diepe armoede waar mogelijk te voorkomen. De samenleving doet nu een extra beroep op ons. Op naar elkaar om te zien. Om de energiebonus weg te geven, als we die niet nodig hebben. Om mee te doen met acties tegen eenzaamheid.

Voor die samenleving hebben we geweldig nieuws: alleen geloof, alleen de Bijbel, alleen genade. Die zijn genoeg. Dit nieuws bracht Luther op een wissel die ons hele continent gestempeld heeft. Het is nog steeds van onuitsprekelijke betekenis. Met goede moed en een rijke boodschap mogen we recht brengen aan mensen in de knel, bijdragen aan verbondenheid en als gezegende mensen de zegen van God doorgeven.

De auteur is Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie. Dit artikel is een verkorte weergave van de toespraak die zij op 18 oktober hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Samenleving heeft politiek van hoop nodig

Een politiek van cynisme grijpt aan bij het wantrouwen en onbehagen in de samenleving, maar lost niets op. Een politiek van hoop kiest als
aangrijpingspunt de kiemen van verandering in de maatschappij.

Paulus schrijft in Handelingen 28:16-20 dat hij in Rome, het symbool van de macht van de antieke wereld, boeien draagt omwille van de hoop die Israël koestert. In Rome vindt een botsing plaats tussen een cyclisch wereldbeeld, waarin de geschiedenis zich steeds maar herhaalt, en het totaal andere wereldbeeld van Paulus, met zijn boodschap over de kruisiging en opstanding van Jezus.

Hoe is het, in het licht van deze confrontatie tussen twee werelden, toch mogelijk dat het kruis het symbool bij uitstek werd van de christelijke hoop? Het kruis was immers het gruwelijke martelwerktuig dat symbool stond voor de macht en onderdrukking van het antieke Rome. Wie gekruisigd werd, was een crimineel, een slaaf of een loser. Maar het christendom keerde deze wereld totaal om. Het zwakke werd het sterke. De Gekruisigde werd de Redder van de wereld. Het martelwerktuig werd een symbool van hoop.

Dat is ook de boodschap van Paulus. In zwakheid sterk. Voor God zijn man en vrouw, slaaf en meester, autochtoon en allochtoon gelijk en geschapen naar Zijn beeld. Hier ontstaat het idee van menselijke waardigheid, het idee dat ieder mens telt. Deze ideeën hebben de geschiedenis van het Westen diepgaand beïnvloed en doen dat nog steeds. Onze geschiedenis zou niet denkbaar zijn zonder deze revolutie die twee millennia geleden plaatsvond.

Paulus spreekt over de hoop van Israël. De hoop is kenmerkend voor het christelijk geloof. De Duitse, lutherse theoloog Jurgen Moltmann heeft van de hoop de kern van zijn theologie gemaakt. Hij schrijft: „Het christendom (…) is hoop, oriëntatie naar voren, en kan daardoor het heden openbreken, veranderen.”

Het geloof is geen berusting in de status quo van de wereld, maar voedt juist de onrust over het onrecht en het lijden. Moltmann: „Daarom maakt het geloof, als het zich ontplooit tot hoop, de mens niet rustig maar onrustig, niet geduldig maar ongeduldig. Het sust het onrustige hart niet, maar is zelf in de mens dit onrustige hart.”

Tegengif

Ik opperde zojuist dat de revolutie in het denken over de menselijke waardigheid tweeduizend jaar geleden haar aanvang nam, maar dat is toch niet helemaal eerlijk. Want in het jodendom is deze revolutie al aanwezig. De profeten namen het altijd al op voor de zwakken en verdrukten en in de psalmen klinkt de roep om recht voor de wees en weduwe. De onrust van het hart, de oriëntatie naar voren en het doorbreken van de status quo is juist ook in het joodse denken verankerd. Paulus was een jood en Jezus was een jood.

De Britse rabbijn Jonathan Sacks schetst in zijn boek ”Een gebroken wereld heel maken” de kern van het joodse denken als volgt: „Een van de meest kenmerkende en uitdagende ideeën van het jodendom is zijn ethiek van verantwoordelijkheid – de gedachte dat God ons uitnodigt om, zoals de rabbijnen het uitdrukken, „zijn partners in het scheppingswerk” te zijn.” Partners zijn in Gods scheppingswerk: dat is geen zaak van berusting, maar van actieve onrust; van hoop en verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid is het enige tegengif tegen de angst. Nogmaals Sacks: „Moed wordt geboren op het moment dat we besluiten om in plaats van te klagen persoonlijk protest aan te tekenen tegen het kwaad in de wereld door goed te doen, hoe onbeduidend ook. (…) Iedere goede daad, elk helend gebaar ontsteekt een kaars van hoop in een donkere wereld.”

Vaclav Havel

Spreken over de hoop in deze tijd van onbehagen kan bevreemdend klinken. Ons land is moe. De hoop lijkt verdwenen. Wat staat ons de komende jaren te wachten? Leidt de onvrede tot nieuwe maatschappelijke initiatieven en tot nieuwe vormen van burgerschap? Of zien we een verdergaande ontbinding en onthechting van de banden die ons bij elkaar houden? Waar is nog hoop te vinden?

In 1989 maakte de Fluwelen Revolutie een einde aan veertig jaar communistische dictatuur in Tsjecho-Slowakije. Zonder bloedvergieten werd in de nasleep van de val van de Berlijnse Muur het communistische regime omver geworpen. De beweging die in deze revolutie een belangrijke rol speelde, was Burgerforum. De oprichter ervan was de toneelschrijver Vaclav Havel. Havel was eerder een aantal jaren door het regime als dissident in de gevangenis gezet, omdat hij zich had ingezet voor democratische veranderingen. Hij zou de eerste president van het nieuwe Tsjecho-Slowakije worden.

In 1985 correspondeert Havel met een bevriende journalist aan de andere kant van het IJzeren Gordijn in het vrije West-Duitsland. In een van de brieven schrijft hij over de hoop. Hoop is allereerst een toestand van de geest en niet een toestand van de wereld, schrijft hij. „Hoop hebben wij of in onszelf of helemaal niet; het is een dimensie van onze ziel en in wezen onafhankelijk van onze kijk op de wereld. (…) Hoop is oriëntatie van de geest, oriëntatie van het hart, die boven de concrete wereld uitstijgt en ergens in de verte verankerd is, achter haar grenzen.”

Hoop is een krachtige bron van waaruit mensen en de gemeenschappen waar zij bij horen, kunnen handelen. Het was de hoop die koningin Elizabeth haar leven lang inspireerde. In haar eigen woorden: „In mijn hele leven zijn de boodschap en het onderwijs van Christus mijn gids geweest en daarin vind ik hoop.”

We zien de hoop ook bij de Oekraïense bevolking in haar strijd tegen de bezetters. We zien het in het Netwerk Nieuw Rotterdam, een initiatief waarin Rotterdamse jongeren vrienden maken, zichzelf ontwikkelen én zich vrijwillig inzetten voor eenzame en kwetsbare Rotterdammers. Hoop is ook een krachtige motivatie om het klimaatprobleem aan te pakken, zoals de Amerikaanse klimaatwetenschapper Katherine Hayhoe laat zien in ”Hoop voor het klimaat”.

Kiemen van verandering

Voor mij als politicus is het verschil tussen een politiek van hoop en een politiek van cynisme steeds belangrijker geworden. Een politiek van cynisme grijpt aan bij het wantrouwen en onbehagen dat er in de samenleving is, verwoordt deze luid en duidelijk en is haar megafoon. Je wordt er snel populair mee, maar deze politiek biedt geen oplossingen.

Een politiek van hoop gaat niet voorbij aan het onbehagen in de samenleving, maar kiest wel heel bewust als aangrijpingspunt de kiemen van verandering, de kiemen van hoop, die altijd ook in de samenleving aanwezig zijn. Dat is, volgens mij, de kern van de christendemocratie. En dat moet ook in onze stijl van politiek bedrijven verankerd zijn. Een politiek van hoop, dat is wat de samenleving meer dan ooit nodig heeft.

De auteur is lid van de CDA-fractie in de Tweede Kamer. Dit artikel is een iets verkorte weergave van de toespraak die hij op 19 september hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Kies economie die dienstbaar is aan Schepper en schepping

Consumenten en producenten hebben de taak om samen normen te stellen die de Schepper, de schepping en de schepsels dienen. Dan is er geen botsing meer tussen economie en Evangelie en zijn we echt vrij.

De in Handelingen 19 genoemde zilversmid Demetrius ziet oprecht scherp dat, wanneer de godin Artemis (Diana) in aanzien daalt, dit gevolgen heeft voor de welvaart van de ambachtslieden in de stad Efeze. De stadssecretaris, een behendige politicus, speelt denk ik een beetje met de waarheid wanneer hij Paulus’ metgezellen Gajus en Aristarchus geen tempelschenders en belasteraars van Artemis noemt. De doelen ofwel drijfveren van deze twee mensen komen mooi tot hun recht. Voor Demetrius is het doel handel, groei en welvaart; dat zijn woorden die we vereenzelvigen met de economie, met de markt. De drijfveren van de stadssecretaris, de politicus, zijn daarentegen recht, orde, rust en stabiliteit.

Opmerkelijk is natuurlijk het zwijgen van Paulus. Van de kerk, zou ik haast zeggen. Zowel zijn leerlingen als het Evangelie vriendelijk gezinde overheidsfunctionarissen weerhouden Paulus ervan om handelend op te treden.

Staat dit gebeuren nu symbool voor het botsen van het Evangelie op de economie? En dient bij zo’n botsing de overheid de markt erop te wijzen dat je, indien er een geschil bestaat, je kunt wenden tot rechtszittingen en proconsuls?

Aan de hand van Handelingen 19 wil ik stilstaan bij de zogenaamde botsing die lijkt plaats te vinden tussen het Evangelie (breder gezien misschien de ideeën van een rechtvaardige wereld) en de economie. En dan vooral tussen het Evangelie en de markt.

Hebzucht

De discussie in het publieke domein speelt zich vaak af als een soort keuzestrijd tussen ”markt” en ”overheid”. Alsof het de taak van de politiek is om instrumenteel tot een juiste organisatie van deze twee fenomenen te komen. De markt wordt bepaald door de euro, het overheidsbeleid door de stemmen.

De bestudering van de economie hangt samen met de Industriële Revolutie. Adam Smith stapt naar voren als pleitbezorger van de vrije markt. Wanneer we de vrije markt zijn werk laten gaan, leidt dit tot de grootst mogelijke welvaart voor iedereen. Met daarbij de acceptatie dat de ondeugd de eigenlijke bron van het algemeen welzijn is. Een losbandig persoon handelt uit slechte neigingen, „maar dit levert werk op voor kleermakers, dienstknechten, parfumeurs, koks en dames van lichte zeden, die op hun beurt weer bakkers, timmerlui enzovoort nodig hebben.” De hebzucht van de losbandige is in deze optiek dus tot nut van de maatschappij als geheel.

Ligt de redenering van Demetrius niet een beetje in het verlengde hiervan? Voor hem gaat de discussie niet over het gelijk van Artemis tegenover het gelijk van het Evangelie van Jezus Christus. Niet Artemis staat op het spel, maar de eigen portemonnee!

Weldoordachte regels

In de politiek zijn er grofweg drie verschillende visies op de economie. 1. de liberale visie: een ongeremde, vrije markt als oplossing voor sociale problemen; 2. de socialistische visie: de economie of de markt als het grote kwaad dat beteugeld moet worden door de overheid; 3. de christendemocratische visie: economie als dienst aan het goede samenleven. Zo bezien is de economie een immens samenwerkingsproject, waarbij geld en welvaart niet de uiteindelijke maatstaf zijn, maar welzijn. De economie is dienstbaar aan het goede samenleven tussen mensen, opdat een ieder tot bloei en groei kan komen.

Dus noopt de geschiedenis van Demetrius ons tot ethische bezinning op wat economie is… Met die bezinning houden we ons te weinig bezig. Ik ben te neocalvinistisch om de werkelijkheid te verengen tot een keuze tussen ”markt” en ”overheid”. Beide dienen genormeerd te worden, wil er sprake zijn van werkelijke vrijheid.

Mijn boodschap is dat een vrije markt niet een natuurfenomeen is, niet een ideaaltypische situatie. Elke markt is genormeerd, en een product van regels, van checks and balances. Bij ”vrije markt” moeten we niet denken aan een markt zonder regels, maar aan een markt met weldoordachte regels. En waar regels zijn, is moraal.

Te eenvormig

Ik heb beeldjes gezien van de godin Artemis van Efeze. Als Demetrius die beeldjes inderdaad vervaardigd heeft, dan moet hij een goed vakman zijn geweest. Maar mijns inziens was hij was gevangen in de opvatting dat het in de economie louter om geld gaat. Kwamen de echte creatieve talenten van de zilversmid en zijn ambachtslieden wel vrij?

De industrieel Henry Ford kwam bij een Indiaanse vakman die een beeldje had gemaakt. Hij kocht dat beeldje voor 10 dollar. Hij vroeg of hij nog tien precies dezelfde beeldjes kon krijgen, om te schenken aan vrienden. Daarbij ging hij ervan uit dat hij voor tien precies dezelfde beeldjes 80 dollar zou moeten betalen. De Indiaanse ambachtsman zei: „Tien precies dezelfde beeldjes? Dat kost u 200 dollar. Dat is zulk afstompend werk.”

Was het voor Demetrius niet beperkend dat hij elke keer hetzelfde beeldje van Artemis maakte? Onze kritiek op de huidige markt is dat alles te eenvormig is. Producenten krijgen te weinig ruimte voor hun eigen identiteit. Waarom eten we massaal Parmaham of Yorkham? Het gevolg is gesleep met dieren. Waar ligt in de supermarkten in Den Haag de ham uit Rijnsburg? Breng de schepping en je opdracht om deze te bewerken en te bewaren in de economie, en de waarde neemt toe. Tegelijk krijgen de producenten en consumenten meer vrijheid. Zelfs in het kiezen. Juist in het kiezen!

Dienstbaar

Consumenten en producenten hebben de taak om samen normen die dienend zijn te stellen. Bij producenten spelen daarbij ook hun werknemers en toeleveranciers een rol. Normen moeten niet alleen opgelegd worden door een overheid, maar ook ontstaan in de dialoog binnen de markt. In zo’n situatie had Demetrius voorwerpen kunnen maken die zijn klanten echt van nut waren geweest.

Die andere opstelling van consumenten en producenten begint met anders kijken. Met een andere visie dan de dominante visie op economie. Wanneer economie zo begrepen wordt, kan er van een botsing tussen economie en Evangelie geen sprake zijn.

De tempel van Artemis, een van de zeven wereldwonderen uit de oudheid, staat er niet meer. Het verdienmodel dat Demetrius voorstelde, was er niet een voor de lange duur. De opdracht voor christenpolitici is te werken aan een wereld waarin we elkaars waarde ontdekken. Te werken aan een economie die dienstbaar is aan de Schepper, de schepping en de schepsels. Opdat we werkelijk vrij worden!

De auteur is lid van de CDA-fractie in de Tweede Kamer. Dit artikel is een iets verkorte weergave van de toespraak die hij op 21 juni hield tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Voor zilversmid Demetrius staat niet de godin Artemis op het spel maar de eigen portemonnee

Vrijheid voor kerken is zegen die voorbij kan gaan

De scheiding van kerk en staat kan bescherming bieden tegen de waan van de dag. Maar onder invloed van de tijdgeest kan er zomaar een andere wind gaan waaien, waardoor die beschermende dijk kan bezwijken.

Wat zou Paulus gedacht hebben toen de rechtszitting bij stadhouder Gallio zo abrupt eindigde (Handelingen 18)? Het kwam niet tot een inhoudelijke behandeling. Het oordeel was: niet-ontvankelijk. Gallio brandde er zijn vingers niet aan. Wegwezen moesten ze!

Misschien betréurde Paulus het wel dat hij zich niet inhoudelijk kon verantwoorden. Hij kreeg immers de kans niet om zijn verhaal te doen (18:14). Gallio had zijn oordeel al klaar: hij ging hier niet over. Het ging niet over doodslag, oproer of een ander strafbaar feit. Het was een interne religieuze kwestie. Daar bleef Gallio graag buiten.

Misschien was Paulus ook wel verbáásd. Het had toch heel anders kunnen uitpakken? In plaats van de zaak als een interne religieuze kwestie naar Joods recht af te doen, had Gallio die wel degelijk ook aan de bepalingen over religie in het Romeinse recht kunnen toetsen. Een nieuwe, niet erkende godsdienst kan toch zomaar de verdenking oproepen staatsgevaarlijk te zijn?

Maar misschien was Paulus vooral verhéugd dat de aanklacht hoe dan ook van tafel was geveegd. Daardoor kon het Evangelie van de gekruisigde en opgestane Christus immers onbelemmerd voortgang vinden. Daardoor kon hij ongehinderd het Woord prediken. Is daar het Bijbelboek Handelingen ook niet vol van: hoe ondanks alle weerzin en weerstand overal het Evangelie gepredikt wordt en door Gods genade ingang vindt in de harten van mensen. Niet de tegenstanders hebben uiteindelijk de touwtjes in handen. God regeert!

Waardenpatroon

Zo is door Woord en Geest de boodschap van het Evangelie doorgegaan. Zo groeide de Kerk. Zo zijn landen en volken gestempeld door de boodschap van Gods Woord. De doorwerking ervan in Europa trok de eeuwen door ook steeds diepere sporen in recht en moraal. Natuurlijk is het beslag van het Woord niet in ieder mens, niet in ieder land, niet in iedere tijd even groot. Het is waar: steeds zijn weerbarstigheid en gebrokenheid er ook.

Maar toch: misschien zien we juist in een tijd van voortgaande kerkverlating en geloofsafval wel scherper dat het waardenpatroon van Europa niet ‘zomaar’ historisch gevormd is. Juist als een nieuw ‘normaal’ zich een weg baant, zien we dat het oude ‘normaal’ diepe wortels heeft in Gods Woord, in de prediking van het Evangelie. Zien we hoeveel waarden er gegroeid zijn in de veilige bedding van Gods goede geboden, de samenleving ten goede.

Beseffen we wel wat er uiteindelijk op het spel staat? Waarom zal ik in mijn huwelijk trouw zijn als dat mijn eigenbelang of genot in de weg staat? Waarom moet ik het gezag van een overheid aanvaarden als ik er zelf nooit voor getekend heb? Waarom zal ik mijn vijand of iemand die mij dwarszit het niet betaald zetten, in plaats van hem lief te hebben?

We kunnen godsdienst en moraal wel louter als een privézaak zien, onverschillig zijn als een Gallio, maar ten diepste gaat het wel om de ziel van een cultuur, om de bezieling. Neutraliteit is uiteindelijk onmogelijk. In het spervuur van goed en kwaad, van recht en onrecht vallen beslissende keuzes, die uiteindelijk de samenleving in het hart raken.

Scheiding kerk en staat

Een op de spits gedreven scheiding van kerk en staat, de opvatting dat godsdienst en politiek niets met elkaar van doen hebben, drijft uiteen wat bij elkaar hoort. Voor alle duidelijkheid: zo’n uitgangspunt is een aanvechtbare politieke opvatting, geen geldend staatsrechtelijk principe. In onze tijd wordt het niet zelden ten onrechte gehanteerd als aanvalswapen tegen elke verbinding tussen godsdienst en politiek. „Het kan niet hoor, een bede in de troonrede. Het mag niet hoor, de zondag als rustdag beschermen. Bijbelse noties inbrengen over huwelijk en seksualiteit? Foei, in strijd met de scheiding van kerk en staat.” De misverstanden en onduidelijkheden rond het principe van de scheiding van kerk en staat zijn al tijdenlang legio.

Groen van Prinsterer wees er in de negentiende eeuw al op hoe de revolutionaire invulling van het begrip scheiding van kerk en staat zich een eigen weg baant. „De zogenaamde scheiding, gelijk zij veeltijds aangeprezen wordt, is de vereniging met onverschilligheid en ongeloof en leidt tot onverdraagzaamheid en vervolging van al wat zich naar de praktikale eisen van het ongeloof niet voegt.” Deze vlijmscherpe analyse is verrassend actueel.

Bij de uitleg en toepassing van het begrip ”scheiding van kerk en staat” luistert het nauw. Het is net als met regen: zowel teveel als te weinig regen kan schadelijk zijn. Het staatsrechtelijke principe van de scheiding van kerk en staat heeft tot op de dag van vandaag ook een belangrijke positieve en beschermende werking. Als een waarborg voor niet-inmenging van de staat in de eigen rechtssfeer van de kerk verdient het steun en bijval.

„Zijt niet bevreesd”

Toen enkele gemeenteraadsleden uit Gorinchem het stadbestuur kortgeleden vroegen om er een stokje voor te steken dat een dominee in Gorinchem kwam preken, omdat ze aanstoot namen aan zijn opvattingen, gaf het college van burgemeester en wethouders gelukkig helder aan dat dit in strijd met de scheiding van kerk en staat zou zijn. Toen Kamerleden tijdens de coronatijd de kerkdeuren ook resoluut in het slot wilden gooien, stond de scheiding van kerk en staat, de terughoudendheid om te treden in de eigen ruimte voor de kerk, dat gelukkig in de weg.

Vrijheid voor de kerken, vrijheid voor de verkondiging van het Woord is een groot goed, niets minder dan een zegen. Staatsrechtelijke beginselen kunnen een waardevolle bescherming bieden tegen de waan van de dag of de grillen van de macht. Maar laten we ons niet rijk rekenen – de verkondiging van de ene Naam die onder de hemel gegeven is en het opkomen voor Gods instellingen en geboden kunnen vroeg of laat evenzeer tegenstand oproepen. Onder invloed van de waan van de dag of de geest van de tijd kan er zomaar een andere wind gaan waaien waardoor de beschermende dijk kan bezwijken.

Vrijheid voor de kerken is een groot goed. Maar het hoogste goed kan en mag niet zijn dat we met rust gelaten worden, dat we tegenstand koste wat kost uit de weg gaan.

Wat Paulus van de uitspraak van Gallio gedacht of gezegd zou hebben, staat niet in de Schrift. Kennelijk niet zo belangrijk. Wat de Heere tegen Paulus zei, staat er wel. Dat is ook veel belangrijker: „Zijt niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet. Want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen” (18-10). Dat geeft moed en kracht om verder te gaan. Ook als de weg moeilijk wordt.

De auteur is fractievoorzitter van de SGP in de Tweede Kamer. Dit artikel is een verkorte weergave van zijn toespraak op 16 mei tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Evangelie biedt nieuw begin als het normale verstikkend wordt

Iedereen wil inhalen wat hij door corona gemist heeft. In die ”terug naar normaal”-beweging willen wij hier vandaag nadenken over het begin van de Evangelieprediking in Europa, de bakermat van onze politiek.

Spreken over de bakermat van de Europese politiek? Beleven we niet juist het einde daarvan? Recht, vrijheid en democratie worden bedreigd door oorlog, autocraten en het recht van de sterkste. De waarschuwingen over het klimaat worden zichtbaar in honger, droogte en overstroming. Politici als Baudet, Wilders, Orbán, Poetin en Le Pen waarschuwen voor de ondergang van christelijke waarden en de joods-christelijke cultuur. Volgens recent onderzoek bestempelt een meerderheid van de bevolking zich nu als ongelovig. Van die minderheid van gelovigen is een steeds kleiner deel christen.

Zijn we daarom niet steeds meer een Avondland aan het einde der tijden? Zijn wij niet veeleer de man in het visioen van Paulus in Handelingen 16 („Steek over en kom ons te hulp”) dan het bevredigende resultaat van die overkomst tweeduizend jaar later?

Verleiding

Wij willen die overtocht van Paulus graag zien als bijzonder, als een historisch moment in de geschiedenis van Europa. Maar dat is uitleg achteraf. Europa als concept bestond niet eens. Het Romeinse Rijk en de Middellandse Zee, daarin werd gedacht, en daarbinnen was die overtocht maar een stap. Het christelijk geloof was Paulus bovendien al vooruitgegaan. De Romeinse geschiedschrijver Suetonius spreekt van rellen in Rome tussen christenen en Joden die al van voor die tijd dateren. En dat de prediking óók naar Europa kwam, was niet vreemd. Het Woord verspreidde zich op dat moment overal. In Azië, Arabië, Afrika. En van christelijke of Europese politiek was nog lang geen sprake.

Het christelijk geloof en denken zijn bepalend geweest voor ons denken in Europa als het gaat om mens en samenleving, om fundamentele waarden, om rechtvaardigheid en mensenrechten. Maar dat is de vrucht van eeuwen, niet van een moment. Van enige invloed op politiek en overheid is pas sprake vanaf Constantijn en Augustinus. Meestal is de invloed trouwens andersom: van de overheid op de kerk. En met de invloed van christelijk denken op de politiek ging het in de geschiedenis vaker mis dan goed. Politiek en religie kun en moet je niet willen scheiden, maar politieke macht in dienst van geloof gaat steevast mis. Want het is de eeuwige verleiding, zoals bij Christus in de woestijn: „alle koninkrijken der aarde voor één knieval.” Je ziet nu weer waar dat toe leidt bij Poetin en de kerkscheuring in de Russisch-Orthodoxe Kerk.

Nieuw gezichtspunt

Het was niet zo dat met de overkomst van Paulus het licht in Europa opeens aanging en het heilsrijk begon. Alles was als normaal. Macedonië en Griekenland verkeerden niet in een crisis. Paulus’ oversteek was niet meer dan een stap. En als Paulus aankomt, begint hij niet alles te veranderen. Hij voegt zich in het normale dagelijkse leven. Maar wat hij biedt, is een nieuw gezichtspunt waardoor je wat als normaal wordt beschouwd anders gaat zien. Dat maakt een nieuw begin mogelijk.

We zien het in de gebeurtenissen die Handelingen verhaalt. De slavin die wordt bevrijd van de waarzeggende geest; de mens is immers belangrijker dan eigendom. Als Paulus gevangen wordt gezet, beroept hij zich niet op zijn Romeinse burgerschap, wat normaal zou zijn, maar wacht hij de dingen af. In Athene gebruikt hij wat daar normaal is, verering van een onbekende god, om het ongewone te verkondigen. Zo maakt hij steeds een nieuw begin mogelijk in wat als normaal beschouwd wordt, maar waarin we vaak vastzitten en geen uitweg meer zien. Dat is de betekenis van het Evangelie, in het dagelijks leven en in de politiek.

De geschiedenis van christelijk denken in Europa is niet een zaak van één begin: de komst van Paulus naar Griekenland. Die geschiedenis bestaat uit een lange reeks nieuwe beginnen. Zoals toen met mannen als Willibrord en Bonifatius, die vanuit Ierland de prediking hervatten na de ravage van volksverhuizingen, de komst van de islam, de Noormannen en de Hongaren. Zoals toen onder Gregorius VII de kerk zich ontworstelde aan de greep van de politiek. Zoals toen met de reformatoren het geloof zich ontworstelde aan de gemakzucht en praalzucht. Zoals toen met de hervormers in de 19e eeuw het geloof zich ontworstelde aan het moderne rationalisme. En datzelfde patroon herhaalt zich iedere dag in het persoonlijk leven van velen: het Evangelie maakt steeds weer een nieuw begin mogelijk.

Overspannen verwachting

Het Evangelie over Europa is een voortgaand proces van steeds weer nieuwe beginnen. Ook vandaag. Het risico is vaak vooral dat we ”een” nieuw begin zien als ”het” nieuwe begin en dat vervolgens willen vereeuwigen. Zo dreigt dat nieuwe begin algauw weer tot het normale te worden, waarin we vastlopen en waaruit we geen uitweg meer zien. Dat zie je vaak in de politiek. Dat we wat als nieuw begin wordt gezien in wetten en instituties vastleggen. Dat we waarden waaraan we hechten via de staat willen beschermen en als het nieuwe normaal behandelen. Na korte of langere tijd valt het dan weer tegen en lopen we erin vast, tot onze verbazing. Want het was toch het bevrijdende nieuwe begin? Dan heet het algauw dat het vertrouwen in de overheid is geschaad. Maar is het niet meer onze overspannen verwachting die wordt beschaamd?

Wetten en overheid zijn nodig om zekerheid te bieden en ons onderlinge handelen te ordenen. Verwacht er echter geen heil van; het blijft mensenwerk. Juist dat inzicht kan bevrijdend en bemoedigend zijn. Ons politieke handelen is niet volmaakt, kan niet volmaakt zijn. Ook daarin zullen we steeds een nieuw begin moeten maken. Dat is ook de kracht van de democratische rechtsstaat. We hebben de rechtsstaat om zekerheid, orde en regelmaat te bieden, maar we hebben de democratie om te voorkomen dat die orde en zekerheid een verstikkende normaliteit worden.

Pasen

Het is goed om kort na Pasen bij dat voortdurende nieuwe begin stil te staan, nu we na corona het gewone leven weer haastig hervatten. Misschien helpt het om de veranderende wereld en zijn dreiging beter te begrijpen. Want als we goed kijken, zien we dat het doorgaans niet om verandering gaat, maar om meer van hetzelfde, het verstikkende normaal. Ook daar is een nieuw begin mogelijk.

Erasmus waarschuwde in 1530, toen de wereld niet minder dreigend oogde dan nu: „We moeten niet bang zijn voor anderen maar voor onszelf, voor een futloos christendom en politieke verdeeldheid.” Laten we dat aanpakken, erop vertrouwend dat God niet laat varen het werk dat zijn hand aan ons begon, en gesterkt door het afscheidswoord van Christus: „Zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.”

De auteur is minister van staat. Dit artikel is een verkorte weergave van de overweging die hij op 19 april uitsprak tijdens de residentiepauzedienst in de Waalse Kerk in Den Haag.

Politiek en religie kun en moet je niet willen scheiden, maar politieke macht in dienst van geloof gaat steevast mis