´Mozes verkiest de zeventig oudsten.` Het is een reusachtig schilderij van maar liefst 5 bij 13 meter. Het is te vinden in het ontvangstpaleis van Koning Willem-Alexander op de Dam in Amsterdam. Dit paleis is oorspronkelijk gebouwd als stadhuis. Het doek beslaat de hele achterwand van de voormalige vroedschapskamer, ook wel Mozeszaal genoemd.
Het schilderij verbeeldt de gebeurtenissen, zoals die vermeld zijn in Numeri 11. Mozes moet, op weg naar het beloofde land, van de Heere zeventig oudsten aanstellen als medebestuurders. God zal hen bij de tabernakel bekwaammaken door Zijn Geest op hen te leggen. Zij ontvangen de gave van de profetie. De kanttekenaren zeggen erover: door de ingeving van de Heilige Geest verkondigen zij de grote deugden en daden van God.
Op het schilderij zien we een woestijnvlakte, met de tabernakel op de achtergrond. Er zijn palmbomen en tenten zichtbaar. Mozes staat er met uitgestrekte armen temidden van de Israëlieten.
De opdracht voor het schilderij kwam van het vroedschap. Dat was een raad van 36 wijze mannen uit de bevolking, die de vier burgemeesters van advies moesten dienen. Het doek werd in 1736 en 1737 geschilderd door Jacob de Wit.
Wat zou het eigenlijk met die leden van de vroedschap gedaan hebben, als zij naar dit indrukwekkende schilderij keken?
De gemeente Amsterdam heeft daar wel een opvatting over. De website vermeldt: zo zagen de leden van de vroedschap zich graag. Als vertegenwoordigers van het volk, die met Gods goedkeuring waren aangesteld.
Dat klinkt toch wel alsof de leden zich op hun ambt nogal lieten voorstaan. Hun hoge roeping was een onderstreping van hun eigen belangrijke positie. Ze waren niet zomaar eenvoudige volksvertegenwoordigers, maar hadden de goedkeuring van boven.
Wie zal zeggen of dit bij die en gene niet inderdaad zo heeft gespeeld. Maar misschien waren er onder die 36 wijze mannen ook wel degelijk die heel anders naar het schilderij keken. Mensen, die vooral het gewicht van hun verantwoordelijkheid tegenover God en hun stadsgenoten voelden. Mannen die beseften: besturen, wat kan dát moeilijk zijn.
Wist Mozes daar niet over mee te praten? Steeds maar dat gemopper bij die tocht door de woestijn. Vroeger was alles beter, zei het volk. In Egypte had je tenminste nog lekker eten. En dan maar even vergeten wat voor zwaar werk en barre omstandigheden daar vérder allemaal niet waren.
Wat een tegenstand heeft Mozes ondervonden. Elke keer weer een motie van wantrouwen vanuit het volk! Bijna gestenigd. Nee, hij ging echt niet naast zijn schoenen lopen door zijn Goddelijke roeping. Maar die roeping gaf hem wel steun en houvast, als hij bepaald niet op het applaus van zijn volksgenoten kon rekenen in het leiden van het volk. Verlegenheid en moeite, ook in het bestuur, kunnen ook steeds weer terugbrengen bij de Koning der Koningen.
Ik zie in gedachten een ander lid van het vroedschap naar het schilderij turen en denken: wat bijzonder, dat de Heere Mozes tegemoet komt. Hij heeft zijn nood bij God geklaagd dat het werk hem zo zwaar valt. “Ik alleen kan al dit volk niet dragen; want het is mij te zwaar.” (vers 14) Mozes krijgt hulp om de last samen te dragen. Nee, het door God geroepen zijn, betekent niet dat je alles alléén moet doen. Het is waardevol om verantwoordelijkheden te delen, bevoegdheden over te dragen.
Je zou daarom ook kunnen zeggen: juist deze geschiedenis is een grote les in bescheidenheid. Daarbij komt: Mozes wordt in de Bijbel zo eerlijk getekend als een gewoon mens. Zeker, hij was zachtmoedig, maar hij kon ook driftig en boos zijn. Geen supermens. Geen superbestuurder. Een gewoon, kwetsbaar mens.
Weet u wat míj zo opvalt in dit schilderij?
Dat er zoveel licht op te zien is. Wat een overvloedig licht van Boven, dat neerdaalt naar beneden. Biedt dát geen hoop in tijden van crisis? Wat moet dat bemoedigend voor Mozes zijn geweest, dat de Heere tot hem zei, dat Zijn Hand niet verkort is. Hij is de HEERE, de almachtige God! De God die wonderen werkt. Die wegen baant, waar wij ze niet meer zien.
Wát een licht van Boven. Het is Pasen geweest. De meerdere Mozes, de opgestane Levensvorst heeft alle macht in hemel en op aarde. Jezus Christus is levend in alle eeuwigheid. In dit machtige perspectief verbleken alle aardse posities.
Naar boven moeten we kijken, om licht en wijsheid, ook in het bestuur. Laten we eerlijk zijn: de overheidshand is vaak wel verkort. Juist als we denken dat we van alles naar onze hand kunnen zetten, valt het vaak tegen. Het maakbaarheidsdenken houdt onvoldoende rekening met de gebrokenheid van alle dag, met de doornen en distels die er nog altijd volop zijn. Wat meer bescheidenheid kan geen kwaad.
Wat bestuurders, wat politici ook nu zeker nodig hebben, is de profetie waar de wijze Koning Salomo in Spreuken 29 vers 18 over spreekt. “Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot.” Als er geen verkondiging is, geen Bijbels licht over wat goed en kwaad is, wat recht en onrecht is, dan raakt een volk losgeslagen, dan vervalt het tot bandeloosheid. Wie alleen naar benéden kijkt, komt in de duisternis terecht. Het licht komt van Boven.
Zien we het niet terug in de debatten over huwelijk en seksualiteit, over abortus als mensenrecht over steeds verdergaande stappen rond euthanasie ? Wie meent geen Bijbelse grond nodig te hebben om op te staan, wie genoeg denkt te hebben aan gezond verstand – die komt bedrogen uit. Gezond verstand alleen houdt het niet tegenover radicaal vrijheidsdenken, tegenover ongebreideld zelfontplooiingsdenken, dat losgezongen is van de Schrift.
Daarom nog één keer: licht van Bóven hebben we nodig, om te zien waar het op aankomt. Zoals Groen van Prinsterer ruim een eeuw na het schilderij van Jacob de Wit, optekende in zijn Narede van vijfjarige strijd: “Er is slechts één licht dat duisternis en vals licht beide wegnemen kan: het Woord van Hem, die zich het Licht der wereld heeft genoemd.” Hoop voor bestuurders, in crisistijd?
Zeker, door omhoog te kijken. Hij heeft een arm met macht, Zijn Hand heeft groot vermogen!
Kees van der Staaij is fractievoorzitter namens de SGP in de Tweede Kamer. Dit artikel is een samenvatting van zijn toespraak tijdens de residentiepauzedienst op 18 april in de Waalse Kerk in Den Haag.