In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus een toespraak houdt. Deze toespraak is van mr. J. P. H. Donner.
Paulus geeft in 1 Korinthe 13 een nog steeds ongeëvenaarde beschrijving van de liefde. Ook in onze tijd wordt wel veel over liefde gepraat, maar in de samenleving neemt de ruimte voor liefde af. Want liefde vergt persoonlijke betrekkingen, en die worden schaarser.
Vroeger waren mensen voor alles op elkaar aangewezen in relaties van samenwerking en verantwoordelijkheid. Veel van die relaties zijn overgenomen door overheden of door markten.
Inderdaad, ieders leven is nog steeds gevuld met persoonlijke betrekkingen, met kennissen, vrienden, familie en gezin. Maar dan gaat het doorgaans om wederkerige genegenheid. Dat is niet de liefde die Paulus bedoelt. En bovendien, ook met die groep personen gaat het uiteindelijk om een beperkte kring. Als er een paar wegvallen, begint vaak al de eenzaamheid.
Versta mij wel, ik zeg dit alles niet als oproep om cultuur en samenleving te veranderen. Zo we wilden, we konden het niet. Maar die cultuur en samenleving mogen en hoeven geen probleem te zijn. Wie naar het gebod ”hebt uw naaste lief als uzelf” wil leven, zal maatschappelijke structuren moeten doorbreken. Want die liefde houdt in dat men op de ander toetreedt; dat men het onverwachte doet en dat men patronen doorbreekt.
Dan zal men zich ook niet door structuren laten weerhouden. Maar juist daarom is het goed te onderkennen hoe in onze cultuur persoonlijke betrekkingen worden getransformeerd tot onpersoonlijke relaties, en hoe in de moderne samenleving de ruimte voor die persoonlijke betrekkingen langzaam versmalt.
Speelt liefde tot mensen dan in het geheel geen rol in het openbare leven? Dat zou een misvatting zijn. Liefde tot mensen maakt juist het verschil. Maar dat zit ’m niet in de omvang van de sociale wetgeving of collectieve zorg. Liefde laat zich niet door wetten en beleid realiseren; verantwoordelijkheid wel. Een wetgever die uit geloofsovertuiging gedrag voorschrijft of lasten oplegt, tast niet alleen de godsdienstvrijheid aan maar ontneemt dat gedrag ook zijn waarde. Want wat waarde heeft wanneer men het uit geloof doet, verliest die waarde wanneer het gedaan wordt omdat de wet het voorschrijft.
Het verschil zit hem veel meer in het beeld van mensen waar men van uitgaat. Is dat een mens in zijn volmaaktheid: verantwoordelijk, zelfstandig, zichzelf genoeg? Of is dat een onvolkomen mens: met tekortkomingen, gebreken, zwakheden en hulpbehoevend. Het is opvallend hoe hard de politiek tegenwoordig vaak oordeelt over mensen op wie men het minder heeft begrepen. Dan gaat het al snel over uitzetten, opsluiten, uitsluiten, afrekenen, alsof mensen wegwerpartikelen zijn die men wegdoet als ze niet deugen. Een samenleving moet zich kunnen beschermen tegen misdrijven, maar dat kan ook in het besef dat niet iedereen even stevig in de schoenen staat en dat het vaak ook genade is –of toeval zoals dat tegenwoordig heet– dat men niet zelf in moeilijkheden zit.
Ook waar de wet verschillen en beperkingen erkent, zoals in de sociale wetgeving, maakt het mensbeeld verschil. Gaat men uit van ‘standaardmensen’ zonder gebreken, dan zal men wie minder goed mee kan, willen compenseren voor wat hij niet kan en prikkelen tot wat hij wel kan. Gaat men er daarentegen van uit dat iedereen onvolkomenheden heeft en we elkaar nodig hebben tot steun, dan zal men eerder geneigd zijn om in wetgeving ruimte te scheppen voor persoonlijke betrekkingen waarin men steun kan vinden en elkaar tot steun kan zijn.
Liefde tot mensen, zoals Paulus die beschrijft, speelt, kortom, ook in het publieke domein en in de wetgeving een belangrijke rol, maar dat zit hem niet primair in het geven van steeds meer rechten, maar in het bieden van ruimte om mensen tot recht te laten komen. Want waar het de liefde tot mensen betreft, moet u niet denken: dat zal de overheid wel even voor ons regelen. Dat zal ze niet, dat kan ze niet. Het is aan ieder van ons om daar handen en voeten aan te geven. Alleen zo kan de Geest vaardig worden in de samenleving.
Gelukkig staan we daarbij niet alleen en weten we ons gesteund en gesterkt door de afscheidswoorden van Christus: „En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.”
De auteur is vicepresident van de Raad van State.