Zelfbeheersing is geen prestatie maar vrucht van de Geest

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van mr. Kees van der Staaij (SGP).

Stel je eens voor dat iedereen volkomen zelfbeheersing zou kunnen opbrengen. Wat zou het leven er dan anders uitzien! Geen verslaving meer, geen mishandeling, geen scheldkanonnades. Geen overspel, geen aanrandingen, geen #MeToo-verhalen. Overheden hebben ineens veel minder te doen. Er is veel minder politie nodig. Verslavingsklinieken kunnen de deuren sluiten. Stel je eens voor…

De werkelijkheid is helaas heel anders. Zelfbeheersing, matigheid: ze zijn vaak ver te zoeken. Om het met de woorden van Galaten 5 te zeggen: de werken van het vlees zijn overal te vinden. Woede, boosheid en tweedracht. Overspel, onreinheid en dronkenschap.

Daarom blijft het belangrijk om het ontbreken van zelfbeheersing aan te pakken, onmatigheid tegen te gaan en ongebondenheid in te perken. In de gereedschapskist van de overheid zitten straffen en subsidies, belastingen en protocollen. Maar echte gedragsverandering voor elkaar krijgen is ongelooflijk lastig.

Knappe koppen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) schreven onlangs een mooi boek, met als titel ”Weten is nog geen doen”. Ook al weet je wat goed voor je is, dan doe je dat nog niet altijd. Als je scholen opent, kun je daarom nog geen gevangenissen sluiten. Er is meer nodig. Je moet kunnen omgaan met verleiding en tegenslag, je moet sterke impulsen kunnen bedwingen. Daar heb je inderdaad zelfbeheersing voor nodig.

Jong geleerd is oud gedaan. Het is de moeite waard om daar in opvoeding en onderwijs goed oog voor te hebben. Zelfbeheersing heeft ook alles te maken met karaktervorming, door oefening en training. Discipline valt te leren!

Hoe lastig zelfbeheersing is, zie je al duidelijk bij een gezonde leefstijl, bijvoorbeeld het tegengaan van te veel alcohol of te vet eten. Je hoort het in onze samenleving van alle kanten dat dit niet goed is. Maar ook al ben je echt overtuigd van de waarde van een gezonde leefstijl, dan kan het nog heel lastig zijn om maat te houden. Is het een wonder dat er al helemaal veel misgaat op seksueel gebied? Hier ontbreekt het in onze samenleving immers aan een breed gedeelde overtuiging over wat goed en kwaad is.

Zondigen? Het lijkt er in onze tijd meer op dat het volgen van je gulzige verlangens en het toegeven aan je sterke driften het richtsnoer voor een goed leven zijn. Overspel? Moeten mensen zelf weten. Hoererij? Vrije keus. Onreinheid? Smaken verschillen. Dat is de wereld op zijn kop.

Laten we alsjeblieft niet denken dat gebrek aan zelfbeheersing een naar kwaaltje van ongelovigen is. Alsof christenen allemaal vrome Jozefs zijn. Zelfbeheersing is en blijft voor iedereen een opgave, wie hij of zij ook is. Als alles voor de wind gaat, lijkt het soms allemaal wel mee te vallen. Maar bij tegenslag en sterke verleiding kunnen we zomaar diep vallen.

De duivel is er zeker ook op uit om keurige kerkmensen te verleiden. Ons geloof betekent niet dat het monster in ons, de diepe verdorvenheid, automatisch getemd is. David was een kind van God maar vergreep zich wel aan Bathseba. Moedig weerstand bieden kan alleen in Gods kracht.

Het is waardevol om oog te hebben voor zelfbeheersing als opgave, voor karaktervorming in opvoeding en onderwijs, voor oefening en training. Maar vooral is het geen menselijke prestatie, maar een vrucht van de Geest.

Het woord ”zelfbeheersing” zet gemakkelijk op het verkeerde been. Alsof het toch weer om eigen kunnen draait. Dan gaat het juist mis. De kernboodschap is: verwacht het niet van jezelf. Wandel niet in eigen kracht. Maar leef van Gods genade.

Wandel door de Geest, zegt Paulus in Galaten 5. Geef niet toe aan zondige neigingen. Laat u leiden, laat u beheersen door de Heilige Geest. Als die Geest het hart doortrekt, als de liefde van Christus de toon zet en de vreugde in Hem wordt gesmaakt, verbleekt de verleiding van het kwaad. Dan wordt zelfbeheersing niet meer een geweldige en soms wanhopige opgave, maar dan verliezen verkeerde hartstochten hun greep.

En zo eindigt dit Bijbelgedeelte zoals het begonnen is, met de oproep: indien wij door de Geest leven, zo laat ons ook door de Geest wandelen. De werken van het vlees brengen alleen een akelige kilte en een nare duisternis. De vrucht van de Geest geeft een weldadige warmte en een heerlijk licht. Laat ons dan door die Geest wandelen. Wij zijn ontrouw en zwak. Hij is getrouw en sterk.

De auteur is Kamerlid voor de SGP.

Zachtmoedigheid en politiek

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Pieter Grinwis (ChristenUnie/SGP).

Precies een week geleden presenteerden Rutte, Buma, Pechtold en Segers hun regeerakkoord ”Vertrouwen in de toekomst”. Verschillende records werden en passant gebroken. Wat duurde het lang, nog langer dan de formatie van het kabinet-Van Agt/Wiegel in 1977. En wat is het regeerakkoord dik, dikker dan welk regeerakkoord ook. En wat is er hard onderhandeld.

De totstandkoming van zo’n regeerakkoord heeft toch weinig met zachtmoedigheid te maken? Zachtmoedig onderhandelen is toch naïef? Als je even iets te toegeeflijk bent, ben je je punt kwijt. En de nieuwe regering is nog niet aangetreden of menig kopstuk heeft ongezouten zijn of haar waarheid aan de beoogd premier meegedeeld. Eerder ‘hardmoedig’ dan zachtmoedig. En als een keer niet onbarmhartig de waarheid wordt verteld, dan wordt er wel om de hete brij heen gedraaid. Dat is niet zachtmoedig. Dat is in het geheel niet moedig.

Wat kun je eigenlijk met zachtmoedigheid in de politiek? Het heeft zo’n softe bijklank. Zachtmoedig zijn is echter niet wankelmoedig of soft of naïef zijn. Het vraagt juist lef om én zacht én moedig te zijn. Om je neer te buigen over iemand in plaats van je neerbuigend over iemand uit te laten. Om mild én eerlijk te zijn. Om een ander niet onbarmhartig maar genadig de waarheid te zeggen.

Tijdens de onderhandelingen waren er ook van die momenten dat onderhandelaars beseften dat, zoals Carola Schouten het zaterdag liet optekenen in een interview, de pijn van jezelf altijd groter lijkt dan die van de ander. Je kunt nog zo overtuigd zijn van je eigen gelijk, als je beseft dat de ander echt een probleem ergens mee heeft en dat je allebei met een verhaal naar buiten moet komen en mee in plaats van tegen gaat denken, dan kom je verder. Dat vraagt om ”zachtmoedige wijsheid”, zoals Jakobus dat noemt. Om verbinding in plaats van verwijdering.

Natuurlijk gaat de zachtmoedige wijsheid waar Jakobus het over heeft een onderhandelingsproces waarin wordt gegeven en genomen verre te boven. Maar toch, zelfs in onderhandelingen op het scherp van de snede kan een geest van zachtmoedigheid bijdragen aan het overbruggen van grote verschillen.

Is er daarmee dan ook een zachtmoedig regeerakkoord? Dat durf ik niet te zeggen. Ik denk dat zachtmoedigheid in de politiek zeker van doen heeft met de inhoud ervan. De zachtmoedigen roepen immers om recht, zo wordt duidelijk uit Psalm 37. In een wereld vol onrecht doen zij recht. Ze keren zich af van het kwade en doen het goede. Tegen het dikke ik, tegen zelfgenoegzaamheid en voor verbondenheid en wederkerigheid.

Daarmee is zachtmoedigheid niet alleen een kwestie van inhoud maar zeker ook van stijl. Een zachtmoedige in de politiek herken je toch vooral aan de manier waarop hij of zij politiek bedrijft. Niet terugslaan als je wordt aangevallen, en je tegelijk toch niet aangevallen voelen.

Mozes leidde op een uitgesproken krachtige wijze het volk Israël uit Egypte naar het beloofde land. Hij was allesbehalve een watje of een wankelmoedig man. En bovendien een man die, zeker in zijn jongere jaren, driftig en agressief kon zijn. Wat lezen we echter over Mozes als zijn leiderschap door nota bene zijn broer Aäron en zijn zus Mirjam in twijfel wordt getrokken? „Maar de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren” (Num. 12:3).

Terwijl in dat derde vers van Numeri 12 een boze of bittere reactie op haar plaats leek, worden we geconfronteerd met de zachtmoedigheid van Mozes. In plaats van met boosheid en bitterheid, met agressiviteit en arrogantie, komen we in aanraking met mildheid, bescheidenheid, welwillendheid, vriendelijkheid, vredelievendheid, zachtheid, nederigheid, geduld, zelfverloochening, liefde.

Niet dat Mozes altijd zo was, integendeel. Ook voor hem was zachtmoedigheid een levenslang leerproces. Maar toch, die houding van Mozes is een belangrijke les voor ons. Of om het eigentijds te zeggen: „If they go low, we go high” (Michelle Obama).

Zachtmoedigen mogen vertrouwen hebben in de toekomst. Jezus zegt immers: „Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.” Uiteindelijk trekken niet de sterksten, niet de brutaalsten, niet de gewieksten aan het langste eind. De toekomst van de wereld is niet een resultaat dat wijzelf kunnen boeken, maar een erfenis die ons wordt toegekend. En Jezus wijst zachtmoedigen aan als wettige erfgenamen van het leven.

Zou het ons lukken om het leven zachtmoedig te vervolgen? Gelukkig zegt Jezus: „…leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart…” Dat is een levenslange leerschool, in de politiek en daarbuiten, aan de voeten van Jezus, Die Zelfs aan het kruis nog bad: „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen.” Met deze onvoorstelbaar zachtmoedige Jezus voor ogen mogen we onze weg vervolgen. Op hoop van zegen.

De auteur is fractievoorzitter van de ChristenUnie/SGP in de Haagse gemeenteraad.

Trou moet blijcken

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Peter Schalk (SGP).

In Lisse, de plaats waar ik ben opgegroeid, waren destijds twee muziekkorpsen. Het ene korps heette Canite Tuba. Blaast de bazuin! De naam van het tweede korps was Trou moet blijcken. Trouw mag gevraagd, verwacht, zelfs geëist worden van mensen die in het publieke domein een ambt mogen vervullen.

Het woord ”trouw” staat centraal als we nadenken over een van de vruchten van de Geest, namelijk geloof. In de kanttekeningen bij Galaten 5 staat bij het woord geloof: „Dat is trouw in de belofte en bediening zijns ambts.” De woorden geloof en trouw worden daar dus aan elkaar gekoppeld.

Overigens is dat een prachtig koppel van woorden, geloof en trouw. Die woorden doen direct denken aan de combinatie in die overbekende (maar niet vaak toegelichte) woorden uit het klassieke huwelijksformulier. Daarin wordt aan bruid en bruidegom gevraagd of zij voor elkaar zorgen en elkaar liefhebben, en wel „hem of haar trouw en geloof houdende in alle dingen.”

Trouw en geloof houden. Dat betekent eigenlijk dat er een belofte van geloofwaardigheid en betrouwbaarheid wordt afgelegd. Dat je op elkaar kunt rekenen, als man en vrouw. Deze betekenis kan ons helpen om de stap te maken naar trouw en geloof in de politiek en de samenleving.

Eigenlijk is dat wel heel bijzonder: de eed binnen de kerk wordt afgelegd met een enkel ”ja”. Is dat misschien omdat er reeds geloofd mag worden dat God erbij is?

In ieder geval is dit in tegenstelling tot de eed buiten de kerk: daar wordt de Naam van God erbij gehaald. Sterker nog, daar wordt de hulp van God ingeroepen en wordt de afhankelijkheid van de mens beleden, in die diepe klanken: „Zo waarlijk helpe mij God almachtig!”

Niet: „Dat verklaar en beloof ik”, maar: „Zo waarlijk helpe mij God almachtig.” Met twee vingers omhoog, waarvan eens de betekenis werd meegegeven: twee weten ervan, mijn God en ik.

En waarbij wordt die hulp dan ingeroepen? Een onderdeel van de formule die aan een Kamerlid wordt voorgehouden en waarop hij de eed aflegt, is de volgende: „Ik zweer trouw aan de koning, aan het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en aan de Grondwet.”

Trouw aan de koning. Heel praktisch betekent dat bijvoorbeeld dat we de koning de plaats gunnen die hem toekomt. Wat mij betreft ook in het formatieproces. Na twee moeizame kabinetsformaties is het wellicht een idee om terug te gaan naar de vroegere route.

Trouw aan het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden, waarin de relatie tussen de koninkrijksdelen wordt geregeld. Denk bijvoorbeeld aan artikel 36 van het statuut, waar staat: „Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten verlenen elkander hulp en bijstand.” Dat lijkt me duidelijke taal nu een deel van ons koninkrijk zwaar getroffen is door orkaan Irma.

Trouw aan de Grondwet: niet voor niets beschermen de grondrechten de vrijheden van burgers en hun organisaties. De Grondwet is een belangrijke waarborg tegen vergaande overheidsinmenging. Juist om dat karakter te behouden, is het nodig dat christenpolitici betrouwbaar en geloofwaardig handelen.

Er volgt nog een zinsnede bij de eed: „Ik zweer dat ik de plichten die mijn ambt mij oplegt getrouw zal vervullen.” Onder dat beding moet het ambt van ambtenaar, van volksvertegenwoordiger en van bestuurder worden uitgeoefend.

In ieder geval blijven er twee opdrachten over, verbeeld in de namen van die twee muziekkorpsen, marcherend door onze straat in Lisse.

De eerste opdracht is Canite Tuba. Blaast de bazuin, maar dan zoals de Bijbel erover spreekt in verschillende betekenissen. Om alarm te slaan, als het fout gaat. Of om bijeen te roepen, bijvoorbeeld voor een dag van gebed. Of voor een residentiepauzedienst, om te bidden voor hen die verantwoordelijkheden dragen.

En de tweede opdracht: Trou moet blijcken. Er is een oude rederijkerskamer in Haarlem die deze naam draagt. De leden van die kamer noemen zich pellicanisten. Dat komt van de pelikaan, de grote vogel die symbool staat voor moedertrouw. Het verhaal gaat dat pelikanen in geval van schaarste hun kinderen voeden met het bloed uit hun opengepikte borst. In de christelijke iconografie staat de pelikaan ook symbool voor opofferingsgezindheid, en met name voor Christus’ offerdood.

Inderdaad, als er iemand trouw was, dan was Hij het wel. Zo getrouw dat Hij niet zal laten varen het werk dat Zijn hand begon, zoals we iedere zondag in de kerk mogen horen. Getrouw tot in de dood. Daardoor heeft Hij gaven verworven, ook geloof en trouw, die uitgedeeld worden door de Heilige Geest aan degenen die door genade in Christus Jezus geborgen zijn.

Christenpolitici dragen de naam van deze Christus. Laten we dan ook navolgers zijn van Hem. Er wordt op ons gelet. Niet alleen of we Hem naspreken en Zijn Woord laten klinken. Maar ook of we daders van het Woord zijn. Niet in eigen kracht, maar in afhankelijkheid.

De auteur is fractievoorzitter van de SGP in de Eerste Kamer.

Goedheid in de politiek?

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Roel Kuiper (CU).

Politiek en goedheid, is dat een combinatie? Wat is er goed aan een politiek die door nalatig toezicht mensenlevens in gevaar brengt, zoals bij de flatbrand in Londen? Wat is er goed aan een permissief drugsbeleid, waardoor vele jongeren hun leven ruïneren? We zien politici die handelen uit eigenbelang, „graaiende bestuurders.” Wat is hier ”goed”? Kan de politiek, in de vorm van het werk van bestuurders, parlementen en regeringen, iets beginnen met dit begrip?

Er zijn politieke theorieën die stellen dat we het in de politiek helemaal niet over goedheid moeten hebben. Liberale theorieën zeggen dat de politiek zo’n norm niet voor iedereen kan vaststellen. Iedereen heeft zo zijn eigen idee over wat goed is of gelukkig maakt, de overheid kan niet een van die ideeën over het goede leven omarmen, laat staan dwingend opleggen. De overheid is er om recht en orde te bewaren, de overheid is geen geluksmachine.

Wie Romeinen 13 leest, zou kunnen denken dat de Bijbel dit ook zo ziet. Daar wordt van de overheid gezegd dat ze het zwaard draagt en boosdoeners straft. Er wordt over goedheid gesproken, maar dat betreft het handelen van u en mij, van burgers. Wij worden opgeroepen om het goede te doen, want dan hoeven we die grimmige overheid niet te vrezen. Maar er staat nog iets bij: de overheid is er „u ten goede.” De overheid is er voor ons welzijn en zal zich daarom moeten oriënteren op een idee van het goede. Het gaat in de Bijbel wel degelijk om het goede voor heel de samenleving.

Dit ”gemeenschappelijk goede” wordt wel aangeduid met de Latijnse term ”bonum commune”. De gerechtigheid en de orde die overheidspersonen hebben te brengen, moeten resulteren in het gemeenschappelijk goede. Vandaag zouden we dit begrip vertalen met ”algemeen belang”, of nog beter: ”algemeen welzijn”. Politici dienen zich in te zetten voor het welzijn voor allen. Mensen vragen zich echter af of overheden het algemeen welzijn wel echt dienen. Wat is er gebeurd met de kwaliteit van voorzieningen, met veiligheid en bescherming, met de kloof tussen arm en rijk?

Er is een tijd geweest waarin gedacht werd dat de markt het maar van de overheid moest overnemen. Publieke diensten, toezicht en uitvoering werden in handen gelegd van private bedrijven die goedkoper konden werken en hoe dan ook het aandeelhoudersbelang dienden. Maar juist daardoor heeft de burger zich nog meer in de steek gelaten gevoeld.

De Bijbel gaat ons erin voor dat overheden het welzijn in de samenleving hebben te behartigen. Rijkdom en armoede zijn vraagstukken van de overheid. De veiligheid van mensen is een taak van de overheid. Welvaart en welzijn heeft ze op het oog. De Bijbel heeft daar een heel mooi woord voor: ”Sjalom”. Sjalom gaat niet alleen over vrede, maar ook over rechtvaardigheid, vrijheid, goedheid. Als God Zelf in het land woont, ontmoeten goedertierenheid en trouw elkaar en zullen gerechtigheid en vrede elkaar kussen (Psalm 85:11). Dat is sjalom.

Kunnen overheden dit in een gebroken wereld bewerken? Gezegend het land waarin een overheid hier althans voor wil werken. Laat ze zich inzetten voor een wereld waarin mensen veilig zijn, in vrede kunnen leven en gezinnen kunnen stichten, waar het leven beschermd en niet voortijdig beëindigd wordt, waar Gods schepping gerespecteerd wordt en haar vrucht draagt. Een wereld die tot ontplooiing kan komen, zoals God het bedoeld heeft.

De Bijbel roept ons op om het goede te doen voor alle mensen. In de Bijbel en de christelijke ethiek gaat het over naastenliefde en het belang van anderen. De westerse democratieën, met hun aandacht voor het algemeen belang en het welzijn van allen, zijn ook in dit opzicht gebouwd op christelijke waarden en normen. Die ”goedheid” is kostbaar en vraagt dagelijks onderhoud. Christenen moeten in hun levensstijl of gedrag niet uitstralen dat zij vooral hun eigenbelang op het oog hebben.

De politiek is soms een toonbeeld van bedrog, doortraptheid en slechtheid. In de politiek kun je je karakter vaak moeilijk verbergen. Wat in de mens zit, wordt openbaar. Daarom heeft de politiek mensen nodig van goede wil, die het goede doen en goede trouw tonen. Zij raken aan het verlangen dat in ieder hart sluimert. Het verlangen naar goedheid in de samenleving, het verlangen naar een wereld waarin gerechtigheid woont. Laten we ons daar als christenen blijvend voor inzetten.

De auteur is fractievoorzitter van de ChristenUnie in de Eerste Kamer.

Vriendelijkheid kent geen onderscheid

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Jaco Geurts (CDA).

U kent ze ongetwijfeld, de vruchten van Geest die in Galaten genoemd worden: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. En laat de organisatie van deze residentiepauzediensten mij nu vriendelijkheid toebedelen. Ter voorbereiding las ik diverse Bijbelgedeeltes.

In de Bijbelverklaring van Dachsel vond ik een zin die vriendelijkheid verder inhoud geeft en tegelijk een opdracht is voor ons allen: „Heeft echter zijn naaste hem nodig, dan bewijst hij die vriendelijkheid, welke welwillendheid aan den naaste het goede doet, en diens welzijn bevordert. Hij betoont die goedheid, welke slechts het goede, het welzijn van den naaste op ’t oog heeft.”

Wat voor mij duidelijk naar voren komt: als je naaste je nodig heeft, dan bied je hulp. Niet om er zelf beter van te worden, maar alleen om het welzijn van de ander te bevorderen.

Stichting Ideële Reclame (SIRE) deed onderzoek naar vriendelijkheid. Conclusie: iemand zomaar een compliment geven, even de deur openhouden – veel te weinig mensen doen het. Wat verder opvalt, is dat wanneer iemand wel een vriendelijk gebaar maakt, mensen denken dat er iets achter zit.

Van de mensen die meededen aan het onderzoek, geeft bijna 80 procent aan blij te zijn met aardige mensen. Zo’n 17 procent van de ondervraagden heeft het niet zo op aardigheid. Zij denken namelijk dat alleen de zon voor niets opgaat en dat aardigheid altijd iets op moet leveren.

Individuele belangen

Ik weet niet hoe het met u is, maar eerlijk gezegd ben ik ook weleens niet aardig. Bij persoonlijke ontmoetingen geven we elkaar een hand en vragen dan beleefd: „Hoe gaat het ermee?” Eerlijk gezegd moet ik er niet aan denken om iedereen die ik vandaag tegenkom zo te begroeten. Het zou een lamme hand en een schorre stem tot gevolg hebben. Het onaardigst word ik als een callcenter mij belt en een vriendelijke stem mij het hemd van het lijf blijft vragen.

Aan de andere kant ben ik in mijn woonplaats regelmatig heel vriendelijk. Laat fietsers gerust voorgaan waar het niet zou hoeven. Voor mij als volksvertegenwoordiger en Kamerlid kan niet vriendelijk zijn immers zomaar stemmen kosten…

Wat het belangrijkste is, is dat God vriendelijkheid zeer serieus neemt. In Filippenzen 4:5 wordt het heel duidelijk gezegd: „Laat iedereen u kennen als vriendelijke mensen. De Heere is nabij” (NBV). In mijn werk als Kamerlid ervaar ik de cultuur waarin we leven. Deze week hebben we weer een debat over de melkveehouderij en de uitdagingen waar onze boeren en boerinnen voor staan. De wetgeving dwingt veel melkveehouders hun veestapel te verminderen. Je zou kunnen zeggen dat ze niet vriendelijk worden behandeld. Onze boeren en boerinnen worden door verkeerd uitwerkende wetgeving steeds meer aangemoedigd om autonoom te zijn en voor hun individuele belangen te gaan. Het individuele belang staat haaks op vriendelijkheid, die zich hoort te richten op het collectief in de sector. Onze samenleving leert je met jezelf bezig te zijn. Soms vraag ik me af: Vormt onze individualistische cultuur geen belemmering voor vriendelijkheid?

Daar komt bij dat we als samenleving steeds meer vinden dat alles gezegd en geschreven moet kunnen worden. Als je altijd moet doen wat je voelt en moet zeggen wat je vindt, dan is er weinig hoop op royale vriendelijkheid. Als ik altijd moet doen wat ik voel, dan zullen er heel veel momenten zijn waarop ik er niet over nadenk iets vriendelijks te doen.

Zou het ook zo kunnen zijn dat we vriendelijkheid in verband brengen met zwakheid? Zegt onze hedendaagse cultuur niet dat je juist op je strepen moet staan?

Volgens mij heeft vriendelijkheid te maken met kwetsbaarheid, met het zoeken van verbinding met de ander. Wanneer we de Bijbel goed lezen, zien we dat Jezus niet altijd tegen iedereen even vriendelijk was, en zelfs weleens boos was op mensen.

Zijn vriendelijkheid lag hierin dat Hij geen onderscheid maakte tussen mensen: Hij behandelde een Schriftgeleerde niet anders dan een bedelaar en een kind niet anders dan een Romeinse soldaat. Jezus hield van alle mensen. Hij ging eerlijk met hen om. Hij zei open en eerlijk hoe hij over ze dacht maar had daarbij altijd het welzijn van de ander op het oog.

De auteur is Kamerlid voor het CDA.

Voor geduld is moed nodig

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Carola Schouten (CU).

Lankmoedig zijn, daar is moed voor nodig. Want het kan soms intens moeilijk zijn. Ik moest eraan denken toen begin dit jaar de film ”Silence” uitkwam in Nederland. Hierin wordt het waargebeurde verhaal verteld van de christenvervolging in Japan in de zeventiende eeuw. Twee priesters gaan op zoek naar hun mentor, die in Japan verdwenen is. In het land worden ze geconfronteerd met de gruwelijke vervolging van hun broeders en zusters, die gemarteld, gekruisigd, verdronken of levend verbrand worden.

Het verhaal speelt zich lang geleden af, maar is nog even actueel. We horen dezelfde verhalen over onze geloofsgenoten in Afghanistan of Noord-Korea. Christenen zijn nu de meest vervolgde groep mensen op aarde. Wat betekent geduld dan nog? Is er dan nog de moed om vol te houden?

De Bijbel is geen boek waarin alleen geduldige mensen worden opgevoerd, die hun lot zonder klagen dragen. De Bijbel is hier heel realistisch in. David schreeuwt het in Psalm 13 uit. Hoelang nog, Heer, zult u mij vergeten? Hoelang verbergt u voor mij uw gelaat?

Ook wij mogen het uitschreeuwen. Hoe lang nog, Heer? Wanneer komt er een einde aan dit onrecht? Wanneer komt U terug op aarde? God gruwt van onrecht, zo lezen we telkens weer. Maar Hij heeft ook geduld met deze wereld.

Cyprianus, een oude kerkvader, zei eens: „Geen mens kan over geduld iets zinnigs zeggen, tenzij hij het geduld van God heeft leren kennen. In God heeft alle geduld zijn oorsprong en vanuit Gods geduld krijgt alle menselijke geduld haar schittering en waardigheid.”

Paulus houdt ons in zijn brief aan de Efeziërs een spiegel voor. Zijn ongeduld om het evangelie te verspreiden zal groot zijn geweest. En toch spreekt hij over lankmoedigheid als een vrucht van de Geest. Juist Paulus wist heel goed hoeveel geduld God met hem had. In Timotheüs 1 schrijft hij: „Ik was de eerste aan wie God Zijn grote geduld betoonde, zodat ik een voorbeeld ben voor allen die in Hem geloven en het eeuwig leven ontvangen.” Paulus, de man die christenen had vervolgd, was gered door het geduld van God. Zoals het volk Israël ook zo vaak was gered door het geduld van God.

Onze jachtige maatschappij wordt eerder gekenmerkt door ongeduld dan geduld. We zijn het niet meer gewend lang te wachten. Soms laten we juist met de beste bedoelingen van de wereld ons ongeduld prevaleren. In de politiek is dat een grote valkuil. Om eerlijk te zijn, merk ik het ook aan mezelf. Je wilt zo graag je ideeën ten uitvoer brengen. Mensen bijvoorbeeld de waarde van het leven laten inzien, van het eerste begin tot aan het einde van het aardse leven. Het belang van onze mooie schepping laten zien, en duidelijk maken dat we gevraagd zijn daarvoor te zorgen. Het is zo verleidelijk om te denken dat ons handelen dat allemaal kan bewerkstelligen. Dat we in de politiek ervoor kunnen zorgen dat deze wereld een beetje beter wordt.

Als je het nieuws van vandaag hoort, zou je juist bijna moedelozer worden over de toestand in de wereld. Wanneer we horen van bombardementen op vluchtelingenkonvooien en gifgasaanvallen op kleine kinderen in Syrië. Wanneer er grote dreiging is rond Noord-Korea. Wanneer er in Afrika miljoenen dreigen te sterven van honger. Op die momenten is het enige wat je dan soms nog kunt uitbrengen: Heer, ontferm U.

Moeten we dan met onze armen over elkaar gaan wachten totdat ons geduld beloond wordt? Nee. Gods hand omvat de wereld, maar wij worden geroepen in deze wereld het goede te doen. We mogen zaaien en oogsten. Telkens afwachten op wat er weer komt. Maar in het vaste vertrouwen dat wat er ook gebeurt, God bij deze wereld is en zal blijven.

Ik kom nog terug op de film ”Silence”, waar ik in het begin over sprak. De priesters gaan op zoek naar hun mentor en worden geconfronteerd met de christenvervolging in Japan. Er is echter een manier voor christenen om de marteling en dood van henzelf, maar ook van anderen, te voorkomen. Ze moeten daarvoor op een zogenaamde fumie trappen. Een houten plank met daarop het gelaat van Christus. Een van de priesters komt voor het moment te staan dat hij de marteling en uiteindelijke dood van een aantal christenen kan voorkomen door dit te doen. Hij wordt gekweld door het idee. Is wanhopig. En dan hoort hij de woorden: „Trap maar. Trap maar. Ik ken de pijn in je voet het allerbeste. Trap maar. Ik ben in deze wereld gekomen om door jullie vertrapt te worden.”

In alle moeite, verdriet en ongeduld is dat de grootste hoop. God heeft Zijn geduld met ons niet verloren. Integendeel. Hij is ons ongeduld tegemoetgekomen. Hij heeft Zijn Zoon aan ons gegeven en de dood is overwonnen. Dat maakt dat wij lankmoedig kunnen zijn. In afwachting van Zijn wederkomst.

De auteur is lid van de Tweede Kamer voor de ChristenUnie.

Vrede in de praktijk ervaren is een geschenk

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van senator Greetje de Vries-Leggedoor (CDA).

„Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing” (Galaten 5:22-23; NBG ’51). Ik word steeds weer blij als ik dit stukje Bijbeltekst hoor. Wat een rijkdom als je dat allemaal gegeven wordt.

Paulus schrijft in Filippenzen 4 dat we te boek moeten staan als vriendelijke mensen. Dat God dichtbij is en dat we ons geen zorgen hoeven te maken. We mogen Hem dankbaar, biddend en smekend onze wensen voorleggen. Dat God met Zijn vrede, die alle begrip te boven gaat, zal waken over ons hart en onze gedachten. Ook geeft Paulus een aantal leefregels mee: dat we steeds moeten overwegen wat waar en verheven is, rechtvaardig en zuiver, beminnelijk en eervol, alles wat deugdzaam is en lof verdient. En hij sluit deze raadgevingen af met: „Breng in praktijk wat ik u geleerd en overgeleverd heb door mijn woorden en mijn daden. Dan zal God Die de vrede geeft, met u zijn.”

Over dat laatste, ”breng in praktijk” en ”vrede”, deel ik graag mijn persoonlijke mening en ervaring, want wie ben ik om te vertellen hoe u het zou moeten doen. Dat zou grenzen aan zelfoverschatting of ijdelheid.

Vertrouwen

Ik voel me een gelukkig en gezegend mens. Opgegroeid in een warm nest dat je elk kind zou gunnen. God, Jezus, Bijbel en kerk waren een vanzelfsprekendheid. Geld was er –zeker in het begin– niet, maar dat hebben wij als kinderen nooit gemerkt. Gelukkig wist mijn moeder van een dubbeltje een kwartje te maken en pakte mijn vader alle mogelijkheden aan om zijn gezin te kunnen onderhouden. Wat zijn ogen zagen, konden zijn handen maken. Je zou kunnen zeggen dat in de opvoeding de vruchten van de Geest binnen ons gezin centraal stonden. Hoewel het ook best eens verkeerd ging, we zijn allemaal mensen.

De les die we thuis met de paplepel kregen ingegoten was dat we de leefregels uit de Bijbel niet alleen ’s zondags in de kerk moeten belijden, maar dat we ze bovenal in ons dagelijks leven in de praktijk moeten brengen. Voor mij is daardoor het geloof, de leefregels uit de Bijbel, geen sausje over mijn levensverhaal, maar een ingrediënt van mijn handelen.

Het blijft voor mij dag aan dag een uitdaging om daarmee niet de fout in te gaan, en vaak genoeg moet ik ’s avonds mijn handen vouwen vanwege de onrust in mijn hart. Omdat ik denk iets niet goed gedaan te hebben. Om me weer vredig te voelen. Mijn vertrouwen in Hem en de vrede die Hij schenkt, is groot. Soms moet ik er eerst iets voor doen, soms voel ik de vrede als vanzelf. Hoe groot dat geschenk van vrede is, heb ik in mijn persoonlijk leven mogen ervaren.

Geen gepieker

In 2008 viel mijn man ’s nachts, nog half in slaap, over de balustrade van de overloop op de plavuizen vloer in onze hal. Ik werd wakker van een doffe plof. Die nacht belandde mijn man op de trauma-afdeling van het universitair ziekenhuis. Gelukkig viel het hoofdletsel mee, maar bekken en heup lagen aan gruzelementen. De vooruitzichten stemden die eerste weken niet hoopvol.

In die tijd reisde ik dagelijks heen en weer, dus sliep ik in ons eigen bed. Onze predikant, die elke morgen even belde of langskwam en natuurlijk allereerst informeerde naar mijn man, vroeg op enig moment of ik het ook nog volhield. Daar kon ik volmondig ja op zeggen. En of ik genoeg nachtrust kreeg. Ik sliep –lichtelijk overdreven– als een roos.

Weet u: er is in die tijd iets opmerkelijks gebeurd. Vanaf dag één. In mijn hoofd zat een lied en dat wilde er niet uit. Drie weken lang bleef het zingen. Steeds als er even niets te doen was, hét moment waarop je kunt gaan piekeren, borrelde hetzelfde op: „Geef mij kracht, heel mijn leven Heer.”

Automatisch, ik heb het niet zelf bedacht en ik kon het niet aan- of uitzetten. Geef mij kracht. Ik viel ermee in slaap en stond er mee op. Ruimte om te piekeren was er daardoor niet. Zonder gekoesterde ambities voor mijn man opzij te zetten, zou je kunnen zeggen dat ik er vrede mee had. Onze predikant zei: „Weet je hoe ze dit noemen? Genade!”

Vrede krijgen van God is een geschenk. Daarvoor moeten we Hem toelaten in ons hart en er, met al onze nukken en tekortkomingen, op vertrouwen dat Hij ons helpt. Bij alles wat we doen.

Dit alles in het besef dat we het nooit alleen kunnen. Wat zei Paulus in Filippenzen 4? „Dat God met Zijn vrede, die alle begrip te boven gaat, zal waken over ons hart en onze gedachten.”

Vreugde is geworteld in de ziel

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Roelof Bisschop (SGP).

In 1955 publiceerde de bekende Britse apologeet C. S. Lewis (1898-1963) een soort autobiografie van de eerste helft van zijn leven. Die gaf hij de titel mee ”Surprised by Joy” (Verrast door vreugde). Hij beschrijft hierin hoe hij als atheïst via het theïsme overtuigd christen werd. Een weg die hij mocht begaan als jonge dertiger. Veelzeggend is dat Lewis het laatste hoofdstuk, waarin hij zijn bekering tot het christelijk geloof beschrijft, de titel ”Het begin” meegeeft.

Vreugde of blijdschap is iets anders dan geluk, plezier of oppervlakkige vrolijkheid. De ware aard van vreugde of blijdschap gaat veel dieper. Het is wél een vaste zekerheid, maar geen statisch gegeven, geen onbestreden bezit. Ware blijdschap draagt altijd iets in zich van heimwee – naar iets uit het verleden, dat een kostbare herinnering is geworden. Een hunkerend verlangen en uitzien naar iets schoners. Het is diep in de ziel geworteld. Lewis kan er eigenlijk geen woorden voor vinden, maar iedereen die deze vreugde of blijdschap ervaart, herkent het.

Maar hoe is dat mogelijk: leven in blijdschap en vreugde te midden van een wereld verloren in zonde en schuld? Als het nieuws je confronteert met de ellende van oorlogen, met het misbruik van vluchtelingen voor eigen gewin, met de erbarmelijke omstandigheden waarin zij verkeren, met de verschrikkingen van honger? Hoe kun je nu blijdschap ervaren als je ziet hoeveel kerken in ons land leeglopen? Hoe kun je blijdschap ervaren als je een kind of andere geliefde moet verliezen? Of je huwelijk stukloopt? Als je gezondheid breekt door een ongeneselijke ziekte? Het zijn situaties waar we dagelijks mee te maken hebben, mee worstelen soms. En het zijn terechte vragen. Ook veel heiligen hebben die vaak gesteld, uitgeroepen zelfs. De Bijbel is daar heel eerlijk over. Maar de Bijbel maakt ons ook duidelijk dat al deze zorgen, moeilijkheden en twijfels slechts de oppervlakte van ons bestaan raken. Hoezeer die ook impact hebben op ons leven en geloof.

Het Woord van God laat ons zien dat er een voortdurende geestelijke strijd gaande is. Die strijd begon met de zondeval in het paradijs en zal duren tot de wederkomst van Christus. In die tussentijd leven wij, en moeten wij als christen gewillig onze taak op ons nemen. Ieder op de plaats die ons is toegewezen; kerkelijk, maatschappelijk of politiek. Persoonlijk of samen met onze broeders en zusters.

Maar in die strijd hoeven wij niet meer te winnen, want de overwinning is al behaald – door Jezus Christus. Hij overwon dood en graf, hel en duivel. Wij hebben slechts te doen wat onze hand vindt om te doen, ook in de verkiezingstijd, maar het resultaat hangt niet af van onze inspanningen of prestaties. We mogen vèrder zien dan ons tijdelijk bestaan.

Dat perspectief heeft ook een kosmische dimensie: Zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren zal gaan maar eeuwig leven zal hebben (naar Joh. 3:16). Wij mogen ons vertrouwen stellen op God. Het loopt Hem niet uit de hand. Die zekerheid is de grondtoon van de ware blijdschap.

Verblijdt u te allen tijd: dat is geen plicht, maar een gave, een aansporing om die blijdschap niet uit het oog te verliezen door allerlei beslommeringen of bekommernissen.

Het koninkrijk van satan, de voorlopige heerser van deze wereld, kent geen vreugde of blijdschap, maar slechts verdriet, somberheid, ellende en uitzichtloosheid. Soms gemaskeerd door oppervlakkig geluk, plezier of vrolijkheid. Daartegenover staat het Koninkrijk van Jezus Christus, met zijn ware, diepe vreugde, zijn blijdschap en zijn perspectief op dé toekomst. Lewis was verrast door vreugde, en sloot zijn boek veelbetekenend af met het hoofdstuk ”Het begin”. Ik hoop dat ook wij, terwijl wij de taak verrichten die de goede God ons in dit leven opgelegd heeft, dát begin mogen kennen en met hunkerend verlangen mogen uitzien naar Zijn wederkomst. Maranatha, kom, Heere Jezus, kom!

De auteur is Kamerlid voor de SGP.

Liefde laat zich niet door wetten realiseren

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus een toespraak houdt. Deze toespraak is van mr. J. P. H. Donner.

Paulus geeft in 1 Korinthe 13 een nog steeds ongeëvenaarde beschrijving van de liefde. Ook in onze tijd wordt wel veel over liefde gepraat, maar in de samenleving neemt de ruimte voor liefde af. Want liefde vergt persoonlijke betrekkingen, en die worden schaarser.

Vroeger waren mensen voor alles op elkaar aangewezen in relaties van samenwerking en verantwoordelijkheid. Veel van die relaties zijn overgenomen door overheden of door markten.

Inderdaad, ieders leven is nog steeds gevuld met persoonlijke betrekkingen, met kennissen, vrienden, familie en gezin. Maar dan gaat het doorgaans om wederkerige genegenheid. Dat is niet de liefde die Paulus bedoelt. En bovendien, ook met die groep personen gaat het uiteindelijk om een beperkte kring. Als er een paar wegvallen, begint vaak al de eenzaamheid.

Versta mij wel, ik zeg dit alles niet als oproep om cultuur en samenleving te veranderen. Zo we wilden, we konden het niet. Maar die cultuur en samenleving mogen en hoeven geen probleem te zijn. Wie naar het gebod ”hebt uw naaste lief als uzelf” wil leven, zal maatschappelijke structuren moeten doorbreken. Want die liefde houdt in dat men op de ander toetreedt; dat men het onverwachte doet en dat men patronen doorbreekt.

Dan zal men zich ook niet door structuren laten weerhouden. Maar juist daarom is het goed te onderkennen hoe in onze cultuur persoonlijke betrekkingen worden getransformeerd tot onpersoonlijke relaties, en hoe in de moderne samenleving de ruimte voor die persoonlijke betrekkingen langzaam versmalt.

Speelt liefde tot mensen dan in het geheel geen rol in het openbare leven? Dat zou een misvatting zijn. Liefde tot mensen maakt juist het verschil. Maar dat zit ’m niet in de omvang van de sociale wetgeving of collectieve zorg. Liefde laat zich niet door wetten en beleid realiseren; verantwoordelijkheid wel. Een wetgever die uit geloofsovertuiging gedrag voorschrijft of lasten oplegt, tast niet alleen de godsdienstvrijheid aan maar ontneemt dat gedrag ook zijn waarde. Want wat waarde heeft wanneer men het uit geloof doet, verliest die waarde wanneer het gedaan wordt omdat de wet het voorschrijft.

Het verschil zit hem veel meer in het beeld van mensen waar men van uitgaat. Is dat een mens in zijn volmaaktheid: verantwoordelijk, zelfstandig, zichzelf genoeg? Of is dat een onvolkomen mens: met tekortkomingen, gebreken, zwakheden en hulpbehoevend. Het is opvallend hoe hard de politiek tegenwoordig vaak oordeelt over mensen op wie men het minder heeft begrepen. Dan gaat het al snel over uitzetten, opsluiten, uitsluiten, afrekenen, alsof mensen wegwerpartikelen zijn die men wegdoet als ze niet deugen. Een samenleving moet zich kunnen beschermen tegen misdrijven, maar dat kan ook in het besef dat niet iedereen even stevig in de schoenen staat en dat het vaak ook genade is –of toeval zoals dat tegenwoordig heet– dat men niet zelf in moeilijkheden zit.

Ook waar de wet verschillen en beperkingen erkent, zoals in de sociale wetgeving, maakt het mensbeeld verschil. Gaat men uit van ‘standaardmensen’ zonder gebreken, dan zal men wie minder goed mee kan, willen compenseren voor wat hij niet kan en prikkelen tot wat hij wel kan. Gaat men er daarentegen van uit dat iedereen onvolkomenheden heeft en we elkaar nodig hebben tot steun, dan zal men eerder geneigd zijn om in wetgeving ruimte te scheppen voor persoonlijke betrekkingen waarin men steun kan vinden en elkaar tot steun kan zijn.

Liefde tot mensen, zoals Paulus die beschrijft, speelt, kortom, ook in het publieke domein en in de wetgeving een belangrijke rol, maar dat zit hem niet primair in het geven van steeds meer rechten, maar in het bieden van ruimte om mensen tot recht te laten komen. Want waar het de liefde tot mensen betreft, moet u niet denken: dat zal de overheid wel even voor ons regelen. Dat zal ze niet, dat kan ze niet. Het is aan ieder van ons om daar handen en voeten aan te geven. Alleen zo kan de Geest vaardig worden in de samenleving.

Gelukkig staan we daarbij niet alleen en weten we ons gesteund en gesterkt door de afscheidswoorden van Christus: „En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.”

De auteur is vicepresident van de Raad van State.