Naar elkaar omzien hoort heel normaal te zijn

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van dr. Eppo Bruins (ChristenUnie).

Als Petrus in 1 Petrus 1:8 schrijft: „Verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde”, bedoelt hij denk ik niet dat ik maar de hele dag blij moet zijn. Gevoelens van melancholie, onzekerheid en twijfel zijn heel natuurlijk en horen bij het leven. Er zijn momenten van rouw en we lopen onze wonden op. Het zijn juist die wonden die ons wijzer en rijper maken.

Henri Nouwen schrijft in zijn boek ”The Wounded Healer” (”De gewonde genezer”): „Niemand ontkomt eraan gewond te zijn. We zijn allemaal gewonde mensen: fysiek, emotioneel, mentaal of geestelijk. De belangrijkste vraag is echter niet hoe we onze wonden kunnen verbergen, zodat we er niet door in verlegenheid gebracht worden, maar hoe we onze wonden, ons gewond zijn, ten dienste kunnen stellen van de ander. Wanneer onze wonden niet meer een bron van schaamte maar een bron van genezing worden, worden wij een gewonde genezer” (wounded healer).

Als politicus van een christelijke partij streef ik naar een rechtvaardiger samenleving. Natuurlijk, je hebt een drive om recht te maken wat krom is, om juist de kwetsbare op het oog te hebben en te zorgen dat je een hand uitsteekt naar wie uit de boot dreigt te vallen. En het is bijzonder om te zien wat we als kleine partij, eerst als oppositiepartij en nu als kleinste regeringspartij, voor elkaar hebben kunnen krijgen. Dan zie je dat dit niet voor niets is, en dat we soms net iets ten goede kunnen veranderen in dit land.

Maar náást dat politieke handwerk en de veranderingen die we teweeg kunnen brengen, merk ik als Tweede Kamerlid dat je een voorbeeldrol hebt. Hoezeer politici in de publieke opinie ook worden gezien als zo’n beetje de laagste diersoort in de rangorde, toch kijken mensen naar je. Ze kijken naar je op, ze verwachten heel veel van je. Mijn mailbox stroomt dagelijks over van mensen die hun zorgen bij mij neerleggen en het van mij verwachten. Soms zelfs als laatste strohalm, omdat ze het echt niet meer zien zitten.

Vaak, als ik op werkbezoek ga, merk ik dat mensen hun verhaal kwijt willen. Ze móéten het vertellen. De juf die het echt niet meer volhoudt met 32 kindertjes in de klas, de visserman die te maken heeft met onmogelijke Brusselse regeltjes, de arbeidsgehandicapte die ondanks de belofte van 30.000 werkplekken maar niet aan het werk komt, de oudere die bang is dat hij niet in zijn huis kan blijven wonen als de wet-Hillen wordt afgeschaft. Ze móéten het vertellen. En ik móét luisteren.

Stel je toch voor dat ik geen wonden zou hebben. Dat ik een happy clappy blije christen zou zijn die zich nooit zorgen maakt en op deze mensen met al hun terechte zorgen maar reageer met –hoe zegt Petrus dat?– „verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde.” Hoe zou ik als christenpoliticus hoop of troost kunnen brengen als ik er alleen maar op zou wijzen dat je blij moet zijn?

Als christenen, en ook als christenpolitici, horen wij ten diepste vreugdebrengers, hoopbrengers, te zijn. Juist door mee te voelen met de wonden van anderen, wetend dat het leven niet alleen maar leuk is, kunnen we troost en hoop brengen in onze samenleving.

We mogen erop wijzen, hoewel er een boel scheef zit in onze maatschappij, dat er plekken van hoop zijn waar we zien dat God aan het werk is door mensen heen. Ik denk aan het Leger des Heils, aan de stichting Present, aan verpleegkundigen, onderwijzers, agenten. Ik denk aan de maatschappelijke diensttijd waartoe we jongeren willen verleiden, om zich juist in hun jonge jaren in te zetten voor die ander.

De ChristenUnie verlangt naar een samenleving waarin het heel normaal is dat we naar elkaar omzien. Omdat ”worden wie je bent” alleen maar vorm kan krijgen in relatie tot de ander. De Joodse filosoof Martin Buber schreef al dat de mens pas werkelijk mens wordt én is in relatie tot de ander.

„In Hem gelooft gij, zonder Hem thans te zien, en gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde.” Het is wel degelijk die gedachte die mij ertoe brengt om iedere ochtend weer mijn bed uit te komen. Want te weten dat Iemand ons kent Die naast ons staat, Die ons hoort, Die dezelfde wonden heeft, dat geeft hoop in ons leven. Laten we daarom ook zo zijn voor de ander. Voor die ene die het niet meer ziet zitten. Die géén reden meer heeft om zijn bed uit te komen.

Want ons verlangen naar geluk laat zien dat wij zijn gemaakt om te leven in het paradijs. Laten we daar dan als vreugdevolle vreemdelingen, in Godes naam, ook zelf werk van maken. Op hoop van zegen.

De auteur is Kamerlid voor de ChristenUnie.