Bijbels leiderschap is niet heersen, maar dienen

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van mr. Kees van der Staaij (SGP).

Servant leadership. Dienend leiderschap. Zo liet een meneer uit Kenia enthousiast op Twitter weten naar aanleiding van een filmpje van premier Rutte.

Het gebeurde eerder dit jaar. Premier Rutte komt met een bekertje koffie in zijn hand een ministerie binnen. Helaas, de koffie komt op de grond terecht. De premier vraagt aan de schoonmakers in de buurt een doek en een dweil en gaat aan de slag op het op te ruimen. De schoonmakers juichen en applaudisseren.

Een journalist die net in de buurt was, maakte er een filmpje van. Het werd wereldwijd massaal bekeken. In de Verenigde Staten, in Arabische landen, in India. Verbazing alom. Dat een regeringsleider door de knieën gaat en gewoon zijn eigen rommel opruimt: het raakt mensen.

Maar er zijn ook wat sceptischer commentaren. Zo, die Rutte weet zich goed te gedragen met de camera’s in de buurt, zeg. Of een ander twijfelachtig compliment: slimme pr-actie, zeg!

Gebreken

De uitspraken en gedragingen van leiders roepen vaak sterke, tegengestelde reacties op: bewondering en afkeer. Bij uitgesproken bewonderaars kun je geen kwaad meer doen. Bij uitgesproken criticasters kun je geen goed meer doen.

Beide uitersten bevredigen niet. Die criticasters hebben geen enkel oog voor het goede. Persoonlijk vind ik dat het politiek debat ook lelijk en zuur maken, als er bij alles wordt uitgegaan van de kwade trouw van de ander. Alsof die ministers of die Kamerleden met wie je het zo oneens bent een bijzondere hobby hebben om Nederland eens kapot te gaan maken.

Maar bewonderaars kunnen weer gemakkelijk over het hoofd zien dat ook leiders zondige mensen zijn, dat zij er vatbaar voor kunnen zijn de baas te willen spelen, op eigen belang gericht kunnen zijn, gemakzuchtig kunnen worden.

Het was zeker mooi dat Rutte zijn rommel zelf opruimde. Dat had hij zonder camera’s in de buurt vast ook gedaan, zo ken ik hem wel. Maar op de bijeenkomst waar hij naartoe ging, hadden ze het misschien wel over de afschaffing van de dividendbelasting. In het debat daarover duurde het wel erg lang voor hij overstag ging en inzag dat de kritiek echt hout sneed. Er bestaat geen leider zonder gebreken.

Zelfonderzoek

Alle mensen zijn van nature geneigd tot het kwaad, zei de Nationale Synode van Dordrecht 400 jaar geleden al de Bijbel na, in de Dordtse Leerregels. Een realistisch mensbeeld bewaart voor overspannen verwachtingen. En ‘Dordt’ zei er ook al bij dat oprechte gelovigen net zo goed niet moeten denken dat zij van die kwade neigingen geen last meer hebben. Ook aan de allerbeste werken van oprechte christenen kleven gebreken en ook bij hen zijn er de dagelijkse zonden van zwakheid.

Een oprecht geloof of een overtuigende roeping tot een ambt is daarom geen automatische waarborg voor goede besluiten of wijs handelen. Integendeel, met een sterk roepingsbesef en een zwakke zelfkennis kun je veel brokken maken. Daarom zijn vermaningen nodig. Daarom is zelfonderzoek nodig.

We zien het in 1 Petrus 5. In dit Bijbelhoofdstuk laat Petrus de nodige raadgevingen horen, die kennelijk nodig zijn: Let op dat u uw ambt niet plichtmatig doet, maar met vreugde. Let op dat u niet uit bent op uw eigen belang, maar op het belang van de gemeenschap. Let erop dat u niet de baas speelt, maar voorbeeldgedrag toont. Stuk voor stuk waardevolle principes.

Waakhonden

Het is belangrijk voor leidinggevenden om de valkuilen in je eigen leiderschap goed te herkennen. Daarom was het zo waardevol dat Dordt 400 jaar geleden niet alleen met leerregels kwam, maar ook met een kerkorde. Een kerkorde met tegenmacht, waarborgen tegen verkeerde beslissingen. En daarom is het goed dat ook overheidsmacht door democratie en rechtsstaat wordt getemperd. En daarom is het ook niet vreemd dat in diverse landen, zoals Noord- en Zuid-Amerika, een maximale termijn voor presidenten geldt. Het is met leiderschap net als met voedsel. Macht is aan bederf onderhevig. Bij veel macht gaat dat bederf vaak sneller.

Dienstbaar leiderschap betekent ook tegen kritiek kunnen. Kunt u tegen kritiek? Veel mensen zullen ”ja” zeggen, maar er dan wel gelijk een ”maar” achter laten volgen. Interessant is wat er achter dat ”maar” volgt.

Zelf zou ik zeggen: ”maar” ik vind het vervelend als de kritiek niet constructief is, als iemand niet ook iets positiefs zegt, maar alleen maar van leer trekt over wat er niet deugt. Diep in mijn hart ergert mij dat, en heb ik de neiging minder goed te luisteren naar die kritiek.

Dat is menselijk, maar niet goed. Als waakhonden blaffen, is dat soms ook te rauw en niet erg harmonisch. Maar in plaats van daaraan aanstoot te nemen, kunnen we ons beter afvragen wat er aan de hand is, of er geen onraad is. Ook blijven luisteren naar brompotten en lastposten dus. Je kunt van hen leren. Ook in bagger is goud te vinden.

Voeten wassen

De kern van leiderschap in Bijbels licht is: niet heersen, maar dienen. Christus Zelf waarschuwde zijn discipelen voor hoe het in de wereld toeging. Kijk naar de wereld om te zien hoe het niet moet. In Mattheüs 20:25 en 26 staat: „Gij weet dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de groten gebruiken macht over hen. Doch alzo zal het onder u niet zijn, maar zo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar.” Christus Zelf gaf het voorbeeld door de voeten van zijn dienaren te wassen.

Bij alle verschillen die er in leiderschap in samenleving, kerk en politiek ook zijn, is dit een gemeenschappelijk principe: het mag niet draaien om het ego van de leider, maar het moet gaan om het belang van de gemeenschap.

De geschiedenis van Jezus’ voetwassing wordt gelukkig wereldwijd nog steeds verteld, in ons land, maar ook in de Verenigde Staten, in Arabische landen, in India. Overal waar het Woord opengaat. Dat vele harten, ook van leiders, daardoor geraakt mogen worden: niet heersen, maar dienen. Zoals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen.

De auteur is Kamerlid voor de SGP.

Kom uit je comfortabele bubbel

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit en een politicus van een van de christelijke partijen houdt een toespraak. Deze toespraak is van Pieter Grinwis (ChristenUnie/SGP).

Bij een ”verdrukte vreemdeling” denken we niet zo gauw aan een Nederlandse christen, maar eerder aan bijvoorbeeld Asia Bibi, die in Pakistan ter dood werd veroordeeld. Dan leven wij toch erg comfortabel. We mogen naar de kerk. We kunnen zelfs onze stem laten horen in de politiek. Zelden wordt het vervelend of naar. Wij wonen immers in een democratische rechtsstaat, waar we een stil en gerust leven kunnen leiden en God mogen dienen.

Tegelijk is het risico natuurlijk levensgroot dat we ons laten meevoeren door de hoofdstroom van de cultuur. Dat we ons helemaal thuis voelen in ‘Babel’. Terwijl we ook het lef moeten hebben om tegen de stroom in te zwemmen.

Shalom

Mij trof wat de niet-gelovige Bas Heijne schreef naar aanleiding van de woorden van Jezus in de Bergrede (Matth. 5:46-47): „En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan?” Hij schreef: „Er is niets comfortabels aan deze woorden. Ze klinken als smalende aanklacht tegen de mens die het zichzelf in alle opzichten gemakkelijk wil maken, die zich koestert in zijn gevoelde verwantschap met gelijkgestemden, en in permanent gedeelde verontwaardiging over de ander. Jezus richt zich tegen mensen die geriefelijk in hun bubbel zitten, tot dezelfde sociale laag behoren, mensen die dezelfde mening hebben, mensen die het bij voorbaat met elkaar eens zijn, mensen die elkaar aan één stuk door bevestigen in wat ze toch al vinden” (NRC 6-4).

Heijne vertaalt de aloude radicale oproep om onze vijanden lief te hebben naar onze tijd dus met de oproep: kom uit je bubbel waarin je continu bevestigd wordt in je eigen mening, over je eigen groep en over die ander. Die oproep klinkt al in Jeremia 29: Jeremia roept de ballingen in Babel op hun koffers uit te pakken, huizen te bouwen, tuinen aan te leggen, te trouwen, kinderen te krijgen en zich in te zetten voor de bloei en vrede van die heidense stad. Terwijl de ballingen het oog vol heimwee op Jeruzalem gericht hebben, moeten ze integreren in Babel. Dat door hen gevreesde en misschien wel gehate Babel moet een stad vol ”shalom” worden.

Biblebelt

Natuurlijk is dat spannend, bijvoorbeeld als je kinderen in de klas nog de enigen zijn die naar de kerk gaan. Als je zelf op de werkvloer of in de gemeenteraad de enige bent die nog iets heeft met Jezus en Zijn kruis. Veel christenen trekken zich niet voor niets terug in Barneveld of Benthuizen, Oldebroek of Ouddorp. Juist tegen deze bewoners van de Biblebelt wil ik zeggen: Kom uit je bubbel. Kom naar Den Haag, Amsterdam of Rotterdam.

Natuurlijk, de woningmarkt is ingewikkeld. Betaalbare huizen voor gezinnen zijn nauwelijks meer te krijgen. Starters worden uit de stad weggedrukt door beleggers en expats. Per saldo krimpt het autochtone deel van Den Haag met 1250 mensen per jaar (vooral gezinnen uit de middenklasse trekken weg) en groeit het deel met een migratieachtergrond (en vaak ook een andere religieuze achtergrond) met 7250 per jaar.

Juist hier, waar christenen een kleine minderheid zijn geworden, is het belangrijk om zich als christelijke jufs en meesters, verpleegkundigen en ambtenaren, ondernemers en werknemers te vestigen. In deze stad, die seculier én multireligieus is. Waar, om met Paulus te spreken, het kruis dwaasheid is (1 Kor. 1:16). Maar waar je ook in ontspannenheid iets van het christelijk leven kunt laten zien en zo de vrede voor je omgeving kunt zoeken (Jer. 29).

Opstanding

Onze grote steden verschillen wat dat betreft niet veel van het Athene van Paulus’ dagen. Verontwaardigd over de vele afgodsbeelden, over alle machten die mensen overheersen, loopt Paulus door die stad. Tegelijk legt hij verbinding met de epicureeërs en stoïcijnen en haakt hij aan bij het altaar voor de onbekende god. Zo grijpt hij met beide handen de kans aan om op de Areopagus over die God te vertellen. Zijn gehoor luistert geboeid, totdat Paulus over de opstanding gaat spreken. Dat is voor de meesten het sein om het verhaal van Paulus, van Christus, niet meer serieus te nemen.

Maar hoewel velen afwijzend of schouderophalend reageren op de uitspraak dat het kwaad door Christus aan het kruis is overwonnen, hebben toch steeds weer mensen de onvoorstelbare stap richting Christus gezet. Na Paulus’ toespraak op de Areopagus ging het om Dynonisius, Damaris en anderen. Na hen zijn er velen gevolgd, vaak ondanks dreigende uitsluiting en vervolging. Nog steeds zien we de voorbeelden van mensen wier bubbel werd doorgeprikt. Die niet zozeer zochten, maar toch werden gevonden. Niet alleen in de Biblebelt, gelukkig ook in een stad als Den Haag.

De auteur is fractievoorzitter van de ChristenUnie/SGP in de Haagse gemeenteraad.

Participeren of je terugtrekken

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van mr. D. J. H. van Dijk (SGP).

Participeren of je terugtrekken, er zijn of er niet zijn… Moeten christenen zich terugtrekken uit het publieke leven of daarin voluit participeren? Die vraag lijkt voor een christenpoliticus eenvoudig te beantwoorden. „Geen duimbreed is er op deze wereld waarvan Christus niet zegt: Het is mijn!” (Kuyper).

Toch is dit te simpel. De tijd speelt ook een rol. Ik kan als christenpoliticus de missionaire Paulus citeren, maar ik kan ook wijzen op Johannes, de banneling op Patmos. In Openbaring 22:11 lezen we: „Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde.” Eens is de maat vol en is er geen ruimte meer voor bekering. Wie God dan echt niet wil dienen, moet maar doorgaan in zijn zonde. De gelovigen moeten zich hierdoor niet laten afleiden. Zij moeten niet letten op de wereld of op de mensen om hen heen. Zij moeten hun ziel redden. Zoals Johannes zegt: „Wij weten dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze” (1 Joh. 5:19). Houd afstand van de wereld!

Niks missionair elan dus, laat staan theocratische idealen. Komt zo’n tijd –van de antichrist– niet dichterbij? Waakzaamheid is geboden. Maar ook nuchterheid. Op dit moment hebben christenen volop ruimte om deel te nemen aan het publieke leven. Wat een verantwoordelijkheid om van die ruimte gebruik te maken.

In die zin kan ik mij vinden in de oproep van J. K. A. Smith in zijn ”Awaiting the King”. Volgens Smith draait het om ”voorzichtige, kritische participatie” én om ”ad-hoc-antithese”. Christenen moeten zich niet terugtrekken uit het publieke leven, maar zich ook niet laten inpakken door een seculiere cultuur.

De ruimte voor christenen in de politiek mogen we kritisch benutten. Maar welk beeld zetten wij van God neer? Stel nu dat het saldo nul is, of zelfs negatief. Al dat geploeter en gepraat van christenpolitici. Al die campagnes en media-optredens. Goed bedoeld, maar toch te menselijk gedacht. Alsof wij God een handje moeten helpen door een partijtje mee te blazen.

Op onbewaakte momenten borrelen deze gedachten zomaar omhoog. Bijvoorbeeld als ik denk aan die reformatorische jongen. Hij verliet met slaande deuren zijn gelovige ouders in Barneveld om het ruige leven in Amsterdam te genieten. Dit leven bracht hem in de goot. Niemand die naar hem omkeek. Op de bodem van zijn bestaan schreef hij een brief naar zijn ouders. Hij bekende zijn schuld en vertelde dat hij graag weer naar huis wilde. Hij durfde echter niet te komen, omdat hij bang was dat zijn ouders hem zouden afwijzen. Daarom schreef hij dat hij wilde komen met de trein, die vlak langs de boerderij van zijn ouders zou rijden. Als zijn ouders een wit laken aan de waslijn hingen, wist hij dat hij welkom was. Als er geen laken hing, begreep hij dat hij nooit meer hoefde aan te komen bij zijn ouders.

Een paar dagen later zat de jongen in de trein. Hoe dichter hij de boerderij naderde, hoe zenuwachtiger hij werd. Zijn adem haperde en hij durfde niet naar buiten te kijken. Daarom vroeg hij een medepassagier of die naar buiten wilde kijken en het wilde zeggen als er bij een oude boerderij een wit laken aan de waslijn hing.

Die medepassagier wilde dat doen en ging voor het raam staan. Zijn mond viel open. „Kijk, kijk! De hele waslijn hangt vol met witte lakens! Maar niet alleen de waslijn, ook de eikenbomen. En uit alle ramen wapperen lakens. Wat is dit?”

Wat dit is? Het is het gezicht van de wachtende God. Hij staat op de uitkijk om verloren zonen te omarmen. Slagen christenpolitici erin het ware gelaat van God te tonen? Als zij een valse indruk van God geven, is al hun bezig-zijn schadelijk. Soms hoor ik mijzelf in de Eerste Kamer spreken. Het is verboden om te scheiden. Om drugs te gebruiken. Om naar de hoeren te gaan. Om je verpieterde leven te beëindigen. Gebod op gebod, regel op regel.

Hoe voorkomen christenpolitici dat God wordt neergezet als louter eisend in plaats van schenkend? Dat kan slechts op één wijze. Zij zullen geregeld iets moeten zeggen over het hart van het Evangelie. Zij zullen met regelmaat naar Christus moeten wijzen. Het spreekgestoelte in de Kamer is geen preekstoel. Maar als christelijke politiek niet mag leiden tot een onzuiver beeld van God, dan is dit onontkoombaar. Het zal wat wezen als van christenpolitici gezegd moet worden dat zij beter met een molensteen om de hals in de Hofvijver geworpen hadden kunnen worden (Lukas 17:2).

En als nu al die verloren zonen van het Binnenhof terugkeren naar God? Dan vinden de engelen in de hemel voor zó veel vreugde geen tranen meer.

De auteur is lid van de Eerste Kamer voor de SGP.

Christen moet zich spiegelen aan ervaringen van vreemdeling

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van prof. dr. Roel Kuiper (ChristenUnie).

Als in de Bijbel het woord ”vreemdeling” valt, dan moeten gelovige christenen de oren spitsen. Het gaat dan niet over anderen, maar over henzelf. Christenen zijn vreemdelingen op aarde. Hun definitieve woning is niet ”beneden” maar ”boven” (2 Kor. 5). Vreemdelingschap is een centraal motief in de apostolische brieven in het Nieuwe Testament.

Wanneer Petrus in zijn eerste brief zijn christelijke toehoorders aanspreekt als ”vreemdelingen en bijwoners” (1 Petrus 2:11) kiest hij voor woorden met diepe Bijbelse wortels. Hij wil dat christenen begrijpen dat hun vreemdelingschap niet losstaat van de ervaringen van het slavenvolk Israël in Egypte. De uitdrukking ”vreemdeling en bijwoner” slaat daar rechtstreeks op terug. Zo was Israël in Egypte. Het werd er gekleineerd en misbruikt. Daarom bevat de bevrijdende wet van God, de wet van de Sinaï, een reeks bepalingen om de vreemdeling grond onder de voeten, een bestaan, een eigen recht toe te kennen. Het refrein was steeds: „Bedenk dat uzelf vreemdeling (of slaaf) bent geweest” (Deut. 10:19). Israël mocht nooit vergeten wat het betekent om als vreemdeling geknecht te worden. Jahweh is een God Die de vreemdeling redt en hem een perspectief geeft. Tegen deze achtergrond wordt duidelijk waarom christenen pelgrims op aarde worden genoemd (Hebr. 11:13-16). Wij hoeven ons niet te hechten aan ons bestaan op aarde, want God heeft een ”vaderland” voor ons.

In de brief van Petrus komt die paradoxale spanning tussen het leven in het hier en nu en onze toekomst elders scherp tot uitdrukking. Zie de hele passage in 1 Petrus 2:9-16. Het volk van God heet ”koningen en priesters”, een ”heilige natie” en tegelijkertijd ”vreemdelingen en bijwoners”. Dat volk onderscheidt zich door het goede op aarde te doen en aardse machthebbers te eren. Elders heet het dat christenen burgers zijn, maar dan wel van een ander vaderland. Het is het én-én van het Koninkrijk van God. Het Koninkrijk is er al en daarom is er in deze wereld de weg van een bevrijdende en reddende God, maar de volheid van dit alles is nog komend en een belofte voor de toekomst. Van beide werkelijkheden zijn christenen deel. Die paradox vormt het hart van de Bijbelse vreemdelingschap.

Liefdeloosheid

In onze wereld kan de ervaring van vreemdelingschap niemand ontgaan. Er zijn grote migratiestromen, miljoenen vluchtelingen zijn op drift, samenlevingen zijn een smeltkroes van culturen, vele nieuwkomers doen hun best om in een nieuw thuisland een bestaan op te bouwen. Dit brengt spanning en ongemak.

In een globaliserende wereld, waarin mensen meer dan ooit kennisnemen van wat er in de wereld omgaat, is de ervaring van vreemdelingschap geïntensiveerd. Juist dan is het goed te beseffen dat wijzelf ook altijd vreemdelingen op aarde zijn, zelfs al leven we misschien al ons leven lang in dezelfde plaats of in hetzelfde land. Het besef dat wij geen blijvende stad op aarde hebben, behoedt ons voor xenofobie (vreemdelingenangst). We zijn allemaal als pelgrims die op doorreis zijn.

Christenen moeten zich spiegelen aan de ervaringen van de vreemdeling. Daarbij hoort ook de ervaring van het niet welkom zijn, de onverdraagzaamheid jegens vreemdelingen, het misbruik dat gemaakt wordt van iemands zwakke positie, rechteloosheid.

Ook de politieke arena kent onverdraagzaamheid: het niet (kunnen) accepteren van de ander zoals deze is. Daarbij horen ook de uitingen van de ander, diens woorden en gedragingen. Natuurlijk keuren we het niet goed als mensen zich niet houden aan wat samen is afgesproken. Er zijn woorden en gedragingen die buiten de orde zijn. Een Kamervoorzitter kan een Kamerlid berispen of aangeven dat ”onparlementaire” taal niet is toegestaan. Maar intolerantie gaat dieper. Dan verdragen we een ander niet om wie hij of zij is. We verdragen het andere van de ander niet. Dat is een daad van liefdeloosheid. Tolerantie betekent: ruimte maken voor de ander, ook al zijn we het met de leefwijze, het gedrag of de opvattingen van hem of haar niet eens.

Haat, verdriet en wanorde

Het andere van de ander kan een extra dimensie geven aan de omgang met elkaar, een bron van vernieuwing en verwondering zijn. Maar tegelijkertijd weten we dat het samenleven met zo veel verschil en diversiteit een opgave is. Het kan schuren en botsen, achterliggende denkpatronen en waarden kunnen tot onbegrip en irritatie leiden. Dan blijkt echte tolerantie een hele kunst. Soms is elkaar de ruimte geven het maximaal haalbare.

In de politiek heeft de afkeer van het vreemde geleid tot debatten over bevolkingsgroepen die zich moeten aanpassen of zelfs moeten verdwijnen. Uitingen in de media of het parlement zijn soms ronduit grof of beledigend. De taal van de onverdraagzaamheid begint zich een steeds grotere plaats te verwerven in de politieke arena.

Onverdraagzaamheid is een gif dat het samenleven ondermijnt. Het kan van alle kanten komen, vanuit ieder hart dat deze onverdraagzaamheid toelaat, vanuit ieder besef van eigen superieure identiteit. Deze onverdraagzaamheid kan zich richten tegen Marokkanen, maar ook tegen Joden. Zij kan mannen en vrouwen uitsluiten, ouderen en jongeren benadelen, met als resultaat dat mensen zich onveilig, ongewenst of overbodig voelen. Dit gif voedt het wantrouwen, de achterdocht, de minachting. Vervolgens raken verbindingen verbroken, mijden mensen de omgang met elkaar en lukt het samenleven en samenwerken niet meer. Wie onverdraagzaamheid zaait, oogst haat, verdriet en wanorde.

Concordia

De filosofe Julia Kristeva, zelf een politiek vluchteling uit Oost-Europa, schreef het boek ”De vreemdeling in onszelf”. Zij stelt zich de vraag hoe het komt dat de integratie van ”vreemde aspecten” in de westerse (Europese) cultuur zo moeizaam gaat.

Volgens Kristeva staat het moderne individu de integratie van vreemdelingen in de weg. Zij bedoelt daarmee het individu dat waakt over zijn autonomie en eigenheid. Zelfgerichte autonomie kan niet goed omgaan met het andere van de ander. Dat andere, het vreemde, moet dan verdwijnen of zich geheel assimileren. Wie zo van de eigen autonomie uitgaat, kan niet omgaan met verschil en niet echt tolerant zijn. Hij vlucht liever in een of andere identiteitspolitiek.

Op sommige oude gemeentehuizen vindt men het woord concordia: eendracht. Tolerantie is een eerste stap op weg naar deze eendracht, zonder welke goed samenleven niet lukt. Tolerantie is een samenlevingsdeugd, die gevoed moet worden in kerken, op scholen en in de politieke arena, te beginnen bij het spreken van bestuurders en parlementariërs. Tegelijkertijd is het slechts een eerste stap en niet meer dan dat. Het gaat erom dat we er daadwerkelijk zijn voor elkaar, dat burgers zich inzetten voor het welzijn van alle anderen, dat vormen van maatschappelijke liefde tot bloei komen. Niet voor niets is solidariteit een maatschappelijke deugd. Maar dit alles wortelt in de liefde, en de liefde drijft het kwaad van de onverdraagzaamheid uit.

Voor christenen luistert dit alles bijzonder nauw, juist omdat zij in de Bijbel worden aangesproken als ”vreemdelingen en bijwoners”. Wat dat is en wat dit met zich meebrengt, mogen zij niet vergeten. Integendeel, het helpt hen om te beseffen dat God ons allen ziet en dat Hij elders een stad bereid heeft. Onze stad is niet op de aarde, maar in de hemel. De kerkvader Augustinus sprak over die beide steden, die twee werkelijkheden, en wist dit: werkelijk blijvend is de liefde, niet de amor sui, de liefde voor onszelf, maar de amor Dei, de liefde voor God, de Schepper van alle mensen. Dat is de liefde waar de vreemdeling op is aangewezen.

De auteur is voorzitter van de ChristenUniefractie in de Eerste Kamer.

Welk onrecht ervaart u?

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Jaco Geurts (CDA).

Welk onrecht heeft u ervaren? Die onrechtvaardige verkeersboete die u mogelijk vandaag op de A12 tijdens de traject controle hebt opgelopen? Of het onrecht u aangedaan, doordat u een mobiel aanschafte die als gratis werd aangeboden maar die u achteraf toch moest betalen via het afgesloten abonnement? Of die blik van collega’s als ze erachter komen dat u zondag naar de kerk bent geweest en daardoor een belangrijke sportwedstrijd niet heeft gezien?

Is dat het onrecht dat we moeten dragen? Dan valt het wel mee! Op dit moment is de situatie rond Noord-Korea heel actueel. Als ik nu eens een christen in Noord-Korea zou zijn, zou ik dan sterk in mijn geloofsschoenen staan en onrecht lijden vanwege mijn geloof en dat als genade ervaren?

In 1 Petrus 2:13 staat: „Onderwerp u dan omwille van de Heere aan alle menselijke orde, hetzij aan de koning, als hoogste machthebber.” Het is nogal wat dat je je als mens moet onderwerpen aan gezagsdragers. Het overkwam me zelf in september 2012. Ik was in die weken net beëdigd als Tweede Kamerlid. Op enig moment reed ik naar huis en hoorde onderweg op de radio dat de Tweede Kamer in meerderheid ergens wat van gevonden had. Vol verbazing hoorde ik het bericht en dacht: Belachelijk, die zijn niet wijs; dat gaan we niet doen! Maar ik realiseerde me al snel daarna dat ik er een onderdeel van was. Er was een besluit genomen waar ik het niet mee eens was, maar dat wel door de meerderheid van de Tweede Kamer was aangenomen. Dit illustreert in het klein hoe moeilijk ik, als mens, soms met gezag kan omgaan.

Vergevingsgezindheid

Petrus bedoelt in vers 13 volgens mij echter dat we het gezag van de wereldse overheid moeten erkennen om daarmee God te dienen. In de tijd dat er nog maar weinig christenen waren, werden deze christenen zwaar gediscrimineerd en later vervolgd. En toch groeide de kerk snel. Dat was volgens mij niet te danken aan een communicatiestrategie. Er waren geen beleidstukken of communicatiedeskundigen die hen adviseerden. De boekdrukkunst moest nog worden uitgevonden. De sociale media die wij nu kennen was niet beschikbaar. En het christendom was geen godsdienst bij wet. Christenen werden vaak van misdaden beschuldigd om zo het Evangelie in een kwaad daglicht te stellen. Christenen werd zo veel leed aangedaan. En toch groeide hun aantal razendsnel. Hoe kwam dat? Christenen waren gewone mannen en vrouwen. De mensen om hen heen signaleerden de hoop, liefde en eerlijkheid die ze uitstraalden. Maar ook zeker hun vergevingsgezindheid.

In Titus 2:8 staat een mooie opdracht aan ons allen verwoord: „En spreek een gezond woord, boven alle kritiek verheven, zodat de tegenstander beschaamd zal staan en niets kwaads van u te zeggen heeft.” Een gezond woord spreken? Het valt niet altijd mee, kan ik uit eigen ervaring zeggen. Heeft u dat ook? Krijgt u bijvoorbeeld weleens de vraag van mensen die niet begrijpen dat je gelooft: Wat levert geloven je op? Al die christelijke regels leveren toch alleen maar beperkingen op? Waarom doe je niet waar je zelf zin in hebt? God bestaat niet, en als Hij wel bestond, waarom grijpt Hij dan niet in bij al het leed in deze wereld?

Revolutionair

Hoe reageert u op deze kritiek als u Jezus volgt? Ben ik nu conservatief als ik geloof dat mijn leven wordt geleid door God? Zijn zij revolutionair als ze aangeven dat God niet bestaat? En zo kom ik langzamerhand bij een spanningsveld. Ben je conservatief als je gezag helemaal toestaat? Ben je revolutionair als je ergens tegen ingaat? De Bijbelverklaring van Dächsel heeft me geleerd dat een christen geen recht op revolutie kent. Een christen kan in een toestand komen dat hij aan de overheid gehoorzaamheid moet weigeren. Maar dat mag alleen als die overheid hem noodzaakt om onrecht te doen. Nooit als een christen zelf onrecht moet lijden!

In dat licht wordt de inhoud van 1 Petrus 3:18 ook duidelijker. Petrus richt zich daar direct tot de slaven en zegt hun het gezag van hun meesters te aanvaarden. Het is makkelijker gezegd dan gedaan. Sommige slaven hadden het best goed, mochten een opleiding doen en werden gewaardeerd. Maar heel veel slaven hadden het slecht. Ze moesten werken in mijnen, roeien op schepen of de hele dag klaarstaan voor de grillen van hun meesters. Ze werden veelal als uitschot van de samenleving gezien. Het is daarom best heftig wat Petrus hier schrijft. Vrij vertaald zegt hij: „Als je een slaaf bent, moet je respect hebben voor je meester. Luister naar hem. Niet alleen als hij goed en eerlijk is, maar ook als hij oneerlijk is.” Petrus lijkt hier te zeggen: „Niet klagen, maar dragen.”

Liveprogramma’s

Ook godsdienstvrijheid was niet vanzelfsprekend. Slaven moesten dezelfde goden dienen als hun meester. Een slaaf die een kerk bezocht, kon daar door zijn meester zomaar voor worden bestraft. Ook hier komt de spanning tussen geloof en werk naar boven. Dat is een actueel thema. In onze 24 uurseconomie wordt het respect voor het standpunt dat je op zondag niet wilt werken en winkelen steeds minder. Gelukkig werkt het kabinet aan wettelijke regels die gedwongen opening van winkels zo veel mogelijk voorkomen.

Het huidige kabinet onderneemt dus actie. Maar bewaken we onze eigen grenzen wel goed? Als Kamerlid word ik eigenlijk geacht 24 uur per dag 7 dagen in de week beschikbaar te zijn om te reageren op actuele ontwikkelingen. Het wekt regelmatig verbazing als ik aangeef niet op zondag in liveprogramma’s te willen komen. Ik heb me voorgenomen dat alleen op zondag te doen als er calamiteiten zijn, bijvoorbeeld bij een uitbraak van dierziekten met grote sociale en maatschappelijke gevolgen. Hoelang houd ik dat nog vol? Het is iets wat me regelmatig bezighoudt.

Hoe vergaat het ons? Checken we op zondag niet onze werkmail? Het werk kan zomaar een afgod geworden zijn. Arbeid verrichten is iets positiefs in de christelijke traditie. Maar als het werk je agenda gaat overheersen en je hieraan je identiteit gaat ontlenen, ben je dan slaaf van je werk geworden? Ja, ik realiseer me dat carrièrekansen voorbij kunnen zijn als je daar verandering in gaat aanbrengen en dat je leven dan ingewikkelder kan worden. We mogen ons dan echter gedragen weten door de woorden: niet klagen, maar dragen en vragen om kracht.

De auteur is Tweede Kamerlid voor het CDA.

Politicus als lichtdrager

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van dr. R. Bisschop.

Christenen zijn geroepen om ”lichtdragers” te zijn. Zij zijn het licht van de wereld, de kaars op de kandelaar, die niet onder een korenmaat verborgen wordt maar schijnt voor allen die in het huis zijn. „Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien en uw Vader, Die in de hemelen is, mogen verheerlijken”, zegt Jezus in de Bergrede. Dit lijkt vooral een opdracht voor elke gelovige en voor de kerk als geheel. Maar wat kan of moet een christenpoliticus met deze opdracht?

Laat ik u eerst het verhaal vertellen van de ”kerk van de brandende lampen”, zoals dat in verschillende versies is overgeleverd.

Ergens in een Frans dorpje staat een kerkje dat in de volksmond de ”kerk van de brandende lampen” wordt genoemd. Het dateert uit de zestiende eeuw. Bij de inrichting van het gebouw werden geen kaarsenkronen of olielampen aangebracht. Wel kregen alle zitbanken brede armleuningen.

Elke dorpeling die belijdenis van het geloof aflegde, kreeg een olielampje uitgereikt en had dat in bruikleen tot zijn of haar overlijden. Iedere zondagavond kwamen ze naar de kerk, met in hun hand dat ouderwetse olielampje. Daar werd de olie bijgevuld en de lamp aangestoken. Dan plaatsten de kerkbezoekers de lampen op de brede armleuningen, zodat de hele ruimte verlicht werd.

Trouw kwamen de gemeenteleden bijeen, omdat ze wisten dat het in de kerk donkerder werd als ze thuis bleven. Na afloop van de dienst keerde ieder met de brandende lamp in zijn of haar hand terug. Die verlichtte de donkere terugweg en vervolgens ook hun woningen, waar de lamp gedurende de week erna geregeld werd bijgevuld.

Een verhaal met bijzondere lessen. Het gaat over de betekenis en de kracht van de prediking van het Woord, over de taak van de kerk, over ieders persoonlijke verantwoordelijkheid, maar ook over de plaats die christenen in de samenleving innemen. De lampen, die in de kerk werden aangestoken, verlichtten immers in de duistere avond de weg van de terugkerende kerkbezoekers en ook hun huizen. Dat laatste wil ik hier nader uitwerken door dit op het politieke terrein te betrekken. De vraag is dan: Hoe kun je als christenpoliticus iets van Gods licht weerspiegelen of laten schijnen in de donkere wereld waarin wij leven?

Inderdaad, het spreekgestoelte in de raadzaal of de Tweede Kamer is geen preekstoel. De Bijbelse boodschap van verlorenheid, maar ook van Gods genade door Christus, zal daar dus anders uitgedragen moeten worden dan vanaf de kansel.

De taak van overheden bestaat in essentie uit twee delen: het goede doen en het kwade weren. Het is niet hun vrijblijvende keuze om dit wel of niet te doen, maar deze opdracht raakt de kern van hun bestaansrecht.

Een politicus of bestuurder die zich noemt naar de naam van Christus kan weten wat het goede is. Het Woord van God is daarover helder en duidelijk. Dat is een lamp voor zijn voet. Daarom zal hij zich inzetten voor de bescherming van het leven, de waarde van het huwelijk en voor de belangen van het gezin. Hij zal opkomen voor de zwakkeren in de samenleving, voor hen die steun van hun naasten, de kerk of de overheid nodig hebben. En, om niet meer te noemen, hij zal een krachtig pleitbezorger zijn voor de bevordering en handhaving van maatschappelijke orde en veiligheid, een kerntaak van de overheid.

Een christenpoliticus of -bestuurder kan ook weten wat het kwade is dat hij moet tegenstaan en weren. Daarom zal hij zich keren tegen de tomeloze uitbuiting van de aarde en het onrecht dat gepleegd wordt. En hij zal zich inzetten om allerlei godloze, seculiere ideologieën te ontmaskeren en daartegen strijden – ideologieën die huwelijk en gezin ontwrichten en het onderscheid tussen man en vrouw willen wegvagen, die de seksualisering van de samenleving bevorderen, die abortus en euthanasie als recht opeisen en het zelfbeschikkingsrecht over het leven propageren.

Een christenpoliticus wéét dat neutraliteit niet bestaat in de geestelijke strijd die zal voortduren totdat Christus terugkomt. Of, met een citaat dat toegeschreven wordt aan Edmund Burke, hij weet: „Het enige wat nodig is om het kwaad te laten zegevieren is dat goede mensen niets doen.”

Daarom zal hij alle middelen gebruiken om het goede te doen en het kwade te weren. Met politieke instrumenten, maar ook door samenwerking met kerken en organisaties, door aansluiting bij acties vanuit de samenleving of door die te initiëren. Gedreven door het gebod om God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf.

Bovenal is er het gebed, dat krachtige wapen in de geestelijke strijd. Dat moet een belangrijk bestanddeel geweest zijn van de olie in de lampen die vanuit die oude Franse ”kerk van de brandende lampen” werden meegedragen, de wereld in, de huizen verlichtend. Bij dat licht zal niet alleen een christenpoliticus, maar iedereen vanuit de eigen plaats zijn of haar verantwoordelijkheid nemen.

De auteur is Kamerlid voor de SGP.

Christen is vreemdeling met roeping voor het alledaagse

In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van Mirjam Bikker (ChristenUnie).

„En aangezien u Hem Die iedereen beoordeelt naar zijn daden, zonder aanzien des persoons, Vader noemt, moet u tijdens uw leven als vreemdeling ook ontzag voor Hem hebben. U weet immers dat u niet met zoiets vergankelijks als zilver of goud bent vrijgekocht uit het zinloze leven dat u van uw voorouders had geërfd, maar met kostbaar bloed, van een lam zonder smet of gebrek, van Christus” (1 Petrus 1:17-19).

De apostel Petrus spreekt de gelovigen aan als vreemdelingen. In onze tijd hebben we wel een beeld bij vreemdelingen. We denken aan de verschoppelingen, degenen die vluchten vanuit oorlogsgebied. Of we denken aan de discussies over de voorzieningen voor nieuwkomers in Nederland. Velen in ons land zetten zich in om vluchtelingen een goed onthaal te geven.

Er wordt veel gesproken over wat nu wijs is als er een vluchtelingenstroom op gang komt. Welke verantwoordelijkheid heeft ons land dan? Of blijven de rijke landen naar elkaar kijken? Je kunt immers niet alle vluchtelingen zelf opvangen? En we merken dat vreemdelingen heel vaak niet het beste in onze samenleving naar boven halen. Het besef dat we zelf ook een vreemdeling zijn, klinkt in weinig debatten door. Het is al snel wij versus zij.

Dubbel paspoort

De Bijbel is vertrouwd met vreemdelingen. Hoe vaak krijgt het volk Israël niet te horen dat ze zelf eens vreemdelingen waren in het land Egypte. Petrus gaat een stap verder. We zijn in ons hele leven vreemdeling. Niet omdat we gevlucht zijn, maar omdat we geroepen zijn.

Ik moet denken aan Abraham, die huis en haard verliet, omdat hij geroepen was. Voortaan was Abraham een vreemdeling, die leefde vanuit de belofte. Hem was beloofd dat hij het land zou beërven, maar het enige wat hij aan het einde van zijn leven had, was het graf van zijn vrouw Sara, een klein lapje grond. Hem was beloofd dat zijn nakomelingen talrijk als de sterren zouden zijn, als de zandkorrels op het strand, maar wat heeft hij lang moeten wachten op zijn zoon Izak.

Toch hield Abraham ontzag voor Zijn Heer, Die hem geroepen had.

En nu noemt Petrus ons vreemdelingen. Geroepen mensen, weg van het zinloze bestaan van hun voorouders. Kunnen zulke mensen eigenlijk actief zijn in de politiek? Is juist dat niet het terrein van zinloosheid? Van veel gepraat, van ”much ado about nothing” (veel drukte om niets)? Draait het niet daar vaak om de kenmerken van een zinloos bestaan? Om de goden van deze tijd: aandacht, macht en geld? Horen vreemdelingen daar te komen? Kunnen pelgrims plaatsnemen op het pluche? Kun je op het Binnenhof een vreemdeling zijn, iemand met een dubbel paspoort?

Vrijgekocht

Het schitterende in de tekst die we met elkaar overdenken, is dat Petrus ons niet alleen vreemdelingen noemt. Maar „vríjgekochte” vreemdelingen. Dat zijn mensen die een andere identiteit hebben gekregen. Een identiteit die niet meer ligt in de successen van deze wereld, in meetbare zaken als geld en carrière. Niet meer gevangen wordt in de eisen of maatstaven voor een leven dat telkens nieuwe hoogtepunten moet kennen, in vrolijke foto’s op sociale media, in een leven dat geliket wil worden.

Maar net zo min ligt de identiteit in het afstand houden van alles wat seculier is, in isolement en opsluiting. Alsof zout alleen zijn kracht bewaart in het zoutpotje zelf. De luiken dicht, laat buiten de storm maar razen, wij warmen ons aan elkaar in de kleine kring van soortgenoten.

Nee! We zijn vreemdelingen, vrijgekocht door Christus. Hij roept ons, Hij voldoet de schuld en plaatst ons in Zijn vrijheid. Een vrijheid die ons niet op onszelf richt, op geld en goed, maar op de ander. De wees en de weduwe, de arme en de verdrukte, de zieke en de hongerige, naar hen keek Christus om. Een vrijheid die ons ook in een nieuwe ruimte zet in de omgang met het alledaagse. Want het is deze schepping, het is dit aardse bestaan dat God ons geeft.

Alledaagse

Binnenkort zijn er gemeenteraadsverkiezingen. Ik krijg weleens de vraag wat de gemeenteraad nou met christelijke politiek te maken heeft. Gaat het merendeel van de vergaderingen niet over bestemmingsplannen, parkeren, fietspaden en bouwvergunningen? In de gemeente spelen toch geen ethische kwesties?

Zo’n vraag gaat eraan voorbij dat alles, ja echt alles, ons in bruikleen is gegeven. We mogen ons zeer inzetten voor het alledaagse wat God geeft. Er goed voor zorgen en er vreugde in vinden. Dan doen ook goede straatverlichting en een stoep waar een rollator overheen kan ertoe.

De prioriteiten verschillen per plaats. Hier moet de veiligheid beter en daar is er te weinig woonruimte voor senioren. Maar niets is zo gering, betrekkelijk of onbelangrijk dat we er niet aandachtig en eerbiedig mee bezig kunnen zijn.

Of zoals Micha 6:8 zegt: „Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de Heer van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te Voorbeelden

Deze tekst uit Micha geeft ons allemaal een opdracht, waar we ook gesteld zijn. Los van de maatstaven van hedendaags succes. Wie zijn identiteit in Christus vindt, komt in een nieuwe vrijheid. De geschiedenis geeft ons voorbeelden van mannen en vrouwen die juist zo de moed en kracht vonden om een nieuw licht in de duisternis te kunnen laten schijnen. Sprekende voorbeelden die mij aanmoedigen om ook in het politieke leven telkens opnieuw te weten dat wij van onze Here afhankelijk zijn.

Alleen zo vond William Wilberforce de kracht om te blijven strijden voor de afschaffing van de slavernij. Alleen zo kon aartsbisschop Tutu in Zuid-Afrika de weg naar waarheid en verzoening wijzen. Alleen zo werd Groen van Prinsterer een van de belangrijke grondleggers van de christelijke politiek, op een manier die tot vandaag toe doorwerkt. En juist Groen heeft ons erbij bepaald dat het dan niet alleen om de grote bewegingen en idealen gaat. Of zoals hij schrijft: „Laat ons getrouw zijn, een iegelijk op zijn post: laat ons bedenken dat, zoo het ons niet gegeven wordt groote dingen te verrichten, de ergste ontrouw in de kleinste zaken wordt gepleegd.”

Koninkrijk

Petrus herinnert ons eraan dat we vreemdelingen zijn. We mogen soms de tekenen van het Koninkrijk dat is en dat komt al zien. We mogen elkaar er verheugd op wijzen. Dat neemt niet weg dat er nog veel plaatsen zijn die in de verste verte niet op het Koninkrijk lijken.

De tekst uit 1 Petrus spoort ons aan om toch niet ontmoedigd te raken. We leven ondanks alles in de verwachting van het Koninkrijk. We zijn midden in de wereld door God geroepen en worden zo niet moe het goede te doen en te zoeken. Omdat we vrijgekocht op doorreis zijn. Net als Abraham verwachten we een andere stad. En we mogen om ons heen kijken en de kleine sporen van het Koninkrijk al zien. Om de belofte van het Rijk dat komt niet te vergeten.

De auteur is Eerste Kamerlid voor de ChristenUnie.

Naar elkaar omzien hoort heel normaal te zijn

In de Waalse kerk in Den Haag wordt elke derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Deze toespraak is van dr. Eppo Bruins (ChristenUnie).

Als Petrus in 1 Petrus 1:8 schrijft: „Verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde”, bedoelt hij denk ik niet dat ik maar de hele dag blij moet zijn. Gevoelens van melancholie, onzekerheid en twijfel zijn heel natuurlijk en horen bij het leven. Er zijn momenten van rouw en we lopen onze wonden op. Het zijn juist die wonden die ons wijzer en rijper maken.

Henri Nouwen schrijft in zijn boek ”The Wounded Healer” (”De gewonde genezer”): „Niemand ontkomt eraan gewond te zijn. We zijn allemaal gewonde mensen: fysiek, emotioneel, mentaal of geestelijk. De belangrijkste vraag is echter niet hoe we onze wonden kunnen verbergen, zodat we er niet door in verlegenheid gebracht worden, maar hoe we onze wonden, ons gewond zijn, ten dienste kunnen stellen van de ander. Wanneer onze wonden niet meer een bron van schaamte maar een bron van genezing worden, worden wij een gewonde genezer” (wounded healer).

Als politicus van een christelijke partij streef ik naar een rechtvaardiger samenleving. Natuurlijk, je hebt een drive om recht te maken wat krom is, om juist de kwetsbare op het oog te hebben en te zorgen dat je een hand uitsteekt naar wie uit de boot dreigt te vallen. En het is bijzonder om te zien wat we als kleine partij, eerst als oppositiepartij en nu als kleinste regeringspartij, voor elkaar hebben kunnen krijgen. Dan zie je dat dit niet voor niets is, en dat we soms net iets ten goede kunnen veranderen in dit land.

Maar náást dat politieke handwerk en de veranderingen die we teweeg kunnen brengen, merk ik als Tweede Kamerlid dat je een voorbeeldrol hebt. Hoezeer politici in de publieke opinie ook worden gezien als zo’n beetje de laagste diersoort in de rangorde, toch kijken mensen naar je. Ze kijken naar je op, ze verwachten heel veel van je. Mijn mailbox stroomt dagelijks over van mensen die hun zorgen bij mij neerleggen en het van mij verwachten. Soms zelfs als laatste strohalm, omdat ze het echt niet meer zien zitten.

Vaak, als ik op werkbezoek ga, merk ik dat mensen hun verhaal kwijt willen. Ze móéten het vertellen. De juf die het echt niet meer volhoudt met 32 kindertjes in de klas, de visserman die te maken heeft met onmogelijke Brusselse regeltjes, de arbeidsgehandicapte die ondanks de belofte van 30.000 werkplekken maar niet aan het werk komt, de oudere die bang is dat hij niet in zijn huis kan blijven wonen als de wet-Hillen wordt afgeschaft. Ze móéten het vertellen. En ik móét luisteren.

Stel je toch voor dat ik geen wonden zou hebben. Dat ik een happy clappy blije christen zou zijn die zich nooit zorgen maakt en op deze mensen met al hun terechte zorgen maar reageer met –hoe zegt Petrus dat?– „verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde.” Hoe zou ik als christenpoliticus hoop of troost kunnen brengen als ik er alleen maar op zou wijzen dat je blij moet zijn?

Als christenen, en ook als christenpolitici, horen wij ten diepste vreugdebrengers, hoopbrengers, te zijn. Juist door mee te voelen met de wonden van anderen, wetend dat het leven niet alleen maar leuk is, kunnen we troost en hoop brengen in onze samenleving.

We mogen erop wijzen, hoewel er een boel scheef zit in onze maatschappij, dat er plekken van hoop zijn waar we zien dat God aan het werk is door mensen heen. Ik denk aan het Leger des Heils, aan de stichting Present, aan verpleegkundigen, onderwijzers, agenten. Ik denk aan de maatschappelijke diensttijd waartoe we jongeren willen verleiden, om zich juist in hun jonge jaren in te zetten voor die ander.

De ChristenUnie verlangt naar een samenleving waarin het heel normaal is dat we naar elkaar omzien. Omdat ”worden wie je bent” alleen maar vorm kan krijgen in relatie tot de ander. De Joodse filosoof Martin Buber schreef al dat de mens pas werkelijk mens wordt én is in relatie tot de ander.

„In Hem gelooft gij, zonder Hem thans te zien, en gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde.” Het is wel degelijk die gedachte die mij ertoe brengt om iedere ochtend weer mijn bed uit te komen. Want te weten dat Iemand ons kent Die naast ons staat, Die ons hoort, Die dezelfde wonden heeft, dat geeft hoop in ons leven. Laten we daarom ook zo zijn voor de ander. Voor die ene die het niet meer ziet zitten. Die géén reden meer heeft om zijn bed uit te komen.

Want ons verlangen naar geluk laat zien dat wij zijn gemaakt om te leven in het paradijs. Laten we daar dan als vreugdevolle vreemdelingen, in Godes naam, ook zelf werk van maken. Op hoop van zegen.

De auteur is Kamerlid voor de ChristenUnie.