“Geef ons vertrouwen in elkaar”, zo hoorde ik onlangs in de kerkdienst de predikant bidden. Dat was voor hem geen achteloos uitgesproken bede. Hij werkt in een van onze grote steden met en voor Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse Nederlanders. Hij kent van dichtbij de spanningen, de wereld van vooroordelen, de achterstanden en het gebrek aan vertrouwen in elkaar.
Vertrouwen verwijst naar het belang van maatschappelijk cement, samenbinding, afstemming van gedrag, wederzijds respect. Vertrouwen vergt dat we oog hebben voor de ander en zijn belangen. Een mens mag zichzelf liefhebben, maar die liefde is, zoals blijkt uit het grote gebod, niet los te zien van de liefde die wij God verschuldigd zijn. En God liefhebben betekent ook trouw zijn aan Zijn goede leefregels, Zijn wet voor het leven.
Het thema van deze dienst, “Trouw tot in de dood” (naar aanleiding van Openb. 2:8-11) houdt ons voor dat er kennelijk waarden zijn die zo fundamenteel zijn dat ze een mensenleven overstijgen. Daar schuilt iets tegenstrijdigs in, iets waartegen een mens zich van nature verzet. Eigenlijk kan die spanning slechts worden opgelost als er een vertrouwen is in een leven na de dood, op de lauwerkrans van het leven, zoals de tekst zegt. En zo legt het geloof in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop dit Bijbelboek uitloopt, een fundament onder ons leven en ons samenleven in het hier en nu.
Geweld
Mag een overheid van burgers een loyaliteit, een trouw vragen die zo ver gaat als het offer van hun leven? Ik wijs er allereerst op dat trouw een waarde is die niet vreemd is aan het politieke leven. Wie het ambt aanvaardt van minister of lid van de Eerste of Tweede Kamer moet zweren of beloven trouw te zijn aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van het ambt.
Hier verwijst trouw naar de noodzaak gezagsdragers te binden aan de grondregels van de rechtsstaat. Ze zijn immers niet de eigenaar van hun ambt, maar de dienaar ervan. Het ambt wordt hun als het ware ter beschikking gesteld, van hen wordt derhalve gevraagd dat ambt trouw te zijn. Voor de burger gaat het erom dat hij erop kan vertrouwen dat die gezagsdragers trouw hun ambt vervullen.
Trouw is ook een kernwaarde in de krijgsmacht, het dwanginstrument waarmee de overheid het recht wil dienen. Militairen leren te vertrouwen op het oordeel van hun commandant. Een dienstbevel moet worden opgevolgd. Militaire discipline is een operationele noodzaak, maar ook een daad van trouw.
Recht en geweld staan tot elkaar in een ongemakkelijke verhouding, lijken zelfs tegenover elkaar te staan, elkaar uit te sluiten. In wezen is dat een pacifistische positie, waarin van de overheid wordt gevraagd in alle gevallen af te zien van het gebruik van geweld. De christelijke ethiek heeft dat radicale standpunt niet willen aanvaarden. Het is juist de trouw aan het recht dat in sommige situaties het gebruik van geweld legitimeert.
Toen ik als minister voor het eerst mededeling moest doen van het sneuvelen van een korporaal in Uruzgan, heb ik in de Kamer gezegd dat politici in een verantwoordelijkheidsrelatie staan tot deze militair. Ze kunnen en mogen derhalve de vraag naar de betekenis van zijn dood niet ontlopen.
Trouw zijn tot in de dood, het is een zaak van diepe ernst en veel minder van heroïek. En toch mogen wij deze korporaal een held noemen. Omdat hij trouw was in dienst van de gerechtigheid.